ECLI:NL:TGZRSGR:2017:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-100

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:114
Datum uitspraak: 11-07-2017
Datum publicatie: 11-07-2017
Zaaknummer(s): 2016-100
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een psychiater. Geen sprake geweest van weigering van behandeling door de psychiater. Ook is niet vast komen te staan dat er (spoed)signalen waren waardoor de psychiater sneller en doeltreffender had moeten reageren. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 11 juli 2017       

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

ten tijde van het indienen van de klacht gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting B (hierna: P.I.) te B,

klager,

gemachtigde: mr. M.W. Bouwman, werkzaam te Leek/Amsterdam,

tegen:

C, gezondheidszorgpsycholoog (gz-psycholoog),

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, werkzaam te Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 maart 2016

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek

- de brief d.d. 30 augustus 2016 met bijlagen van de gemachtigde mr. Bouwman

- de brief d.d. 24 april 2017 van klager.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 mei 2017. Klager is - zoals aangekondigd in zijn brief d.d. 24 april 2017 - niet verschenen ter zitting. Wel zijn verschenen de gemachtigde van klager, mr. Bouwman, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Rippen en vergezeld door D (hoofd behandeling B). Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Rippen heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2.           De feiten

2.1              Sinds 3 juni 2014 was klager gedetineerd in de P.I. B, met als einddatum 13

januari 2017.

Verweerster is sinds december 2014 als inrichtingspsycholoog - in de tweede lijn - werkzaam in de B.

2.2       Op 25 juni 2015 is klager gezien door de psychiater in verband met een verzoek om medicatie. Vanwege spanningsklachten in verband met zijn hoger beroep (hierna: HB) zitting op 18 augustus 2015 heeft de psychiater Seroquel voorgeschreven.

Op verzoek van klager is de medicatie Seroquel via de psychiater op 20 juli 2015 stopgezet.

2.3       Klager is wekelijks besproken in het psycho medisch overleg (hierna: PMO). Het psycho medische team bestaat uit een verpleegkundige, huisarts, psychiater en een psycholoog.

Op 7 juli 2015 werd tijdens het PMO besproken dat klager in verband met zijn HB zitting zou worden gezien door de psycholoog. Klager is via de medische dienst van de B verwezen naar verweerster.

2.4       Op 24 juli 2015 heeft het intakegesprek van verweerster met klager plaatsgevonden. Er was op dat moment geen sprake van een specifieke hulpvraag van klager voor verweerster. Afgesproken werd dat klager op eigen initiatief weer contact op zou nemen met de psychologische dienst door middel van een zogeheten sprekersbriefje.

2.5       Ten tijde van klagers verblijf op de reguliere gevangenisunit 7 was verweerster vanaf augustus 2015 slechts twee dagen per week, vooral de dinsdag en woensdag (totaal 16 uren), werkzaam.

2.6       Op 11 augustus 2015 werd in het PMO besproken (bevestigd) dat klager door verweerster zou worden gezien in verband met de naderende HB zitting. Klager had ook via een sprekersbriefje, zonder vermelding van reden, een verzoek om een gesprek met verweerster ingediend.

2.7       Verweerster heeft op 12 augustus 2015 geprobeerd om op korte termijn een afspraak met klager te maken.

In de dagrapportage heeft verweerster op 12 augustus 2015 ten aanzien van klager genoteerd: “Betrokkene heeft 18/08 aanstaande Hoger Beroep zitting. Eerder was er sprake van spanningsklachten nav dit HB. Graag extra aandacht voor dhr wanneer hij terugkomt van de zitting. Bijzonderheden graag melden bij psycholoog of medische dienst. Psycholoog komt tevens na de HB zitting bij dhr langs.”

2.8       Op 18 augustus 2015 heeft de HB zitting van klager plaatsgevonden.

Op 18 en 19 augustus 2015 was verweerster ziek thuis.

Van 25 tot en met 30 augustus 2016 heeft klager vanwege een disciplinaire straf vijf dagen in zijn cel gezeten. Van 31 augustus tot en met 2 september 2015 was klager ziek.

2.9       Op 8 september 2015 is klager voor een vervolggesprek gezien door verweerster. Klager gaf toen te kennen dat hij op gezette tijden behoefte had aan ventilerende gesprekken met verweerster. Klager heeft er toen over geklaagd dat hij dat al eerder aan het afdelingspersoneel had gemeld. Verweerster heeft klager gezegd dat zij daar niet van op de hoogte was en heeft uitgelegd waarom het tweede gesprek niet eerder had kunnen plaatsvinden en nogmaals uitleg gegeven over de wijze waarop klager kon vragen om een gesprek met verweerster door middel van een sprekersbriefje. Afgesproken werd dat als klager daar behoefte aan had, hij via zo’n sprekersbriefje zou vragen om een volgend gesprek.

Vanwege het verzoek van klager om een herstart van de Seroquel heeft verweerster klager op 8 september 2015 doorverwezen naar de psychiater.

2.10     Per 5 oktober 2015 werd klager overgeplaatst naar een andere unit binnen de P.I. B. Per 13 oktober 2015 is de psychologische zorg van klager overgedragen aan een andere psycholoog.

2.11     Klager heeft bij de Commissie van Toezicht tegen de directie van de P.I. B een klacht ingediend, omtrent het feit dat hij gedurende anderhalve maand geen contact heeft kunnen krijgen met de psycholoog. Deze klacht is door de Beklagcommissie bij beslissing van 15 februari 2016 gegrond verklaard.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen, door het weigeren van een behandeling. Ondanks herhaald verzoek van klager en ondanks de bevestiging door verweerster dat zij bij klager langs zou komen na de HB zitting op 18 augustus 2015, heeft klager in de periode van eind juli 2015 tot 8 september 2015 niets van verweerster vernomen. De klachten van klager zijn hierdoor erger geworden.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Zoals hiervoor als feit is vermeld heeft klager eerder bij de Beklagcommissie een klacht ingediend tegen de directie van de P.I. B, welke klacht door de Beklagcommissie gegrond is verklaard. Het College heeft geconstateerd dat verweerster zelf niet betrokken is geweest bij de behandeling van deze klacht bij de beklagcommissie.

Bij het antwoord op de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat het persoonlijk handelen van verweerster centraal. Verweerster kan in elk geval geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen door anderen.

5.2       Ter zitting is zowel door verweerster als D een toelichting gegeven over de functie en de werkzaamheden van een inrichtingspsycholoog bij de P.I. B en over de gang van zaken bij het oproepen van gedetineerden voor een gesprek met de psycholoog. De regel in de P.I. B is dat werkzaamheden en het dagprogramma van een gedetineerde boven de afspraken met een psycholoog gaan, tenzij er sprake is van een spoedsituatie.

5.3       Het College heeft vastgesteld dat klager eenmalig door middel van een sprekersbriefje een verzoek heeft ingediend voor een gesprek met de psycholoog (verweerster), maar dat hij daarbij heeft nagelaten, ondanks dat dit blijkbaar binnen de P.I. wel vereist is, de reden van zijn verzoek te vermelden. Uit het ingediende verzoek van klager voor een gesprek met de psycholoog is ieder geval niet gebleken dat er sprake was van een spoedsituatie.

5.4       Op 12 augustus 2015 heeft verweerster naar eigen zeggen geprobeerd klager op te roepen voor een gesprek rondom zijn HB zitting op 18 augustus 2015. Ook in de periode na deze zitting heeft verweerster naar eigen zeggen meermalen geprobeerd via de afdeling klager op te roepen voor een gesprek. Verweerster heeft gemotiveerd uitgelegd waarom dit door allerlei omstandigheden (onder meer de arbeid van klager, de werkdruk in die periode en het feit dat verweerster in die periode slechts 2 dagen per week werkzaam was) niet eerder is gelukt dan op 8 september 2015. Verweerster had de afdeling wel gevraagd om extra aandacht voor klager in de periode rondom zijn HB zitting. Daarnaast heeft zij gevraagd om bijzonderheden te melden bij haar dan wel bij de medische dienst. Verweerster heeft aangevoerd dat er bij haar door de afdeling geen bijzonderheden zijn gemeld over klager na de appelzitting op 18 augustus 2015. Er was geen sprake van een acute of spoedaanvraag voor een gesprek met verweerster, noch door de afdeling noch door klager. Ook in het PMO zijn in die periode geen bijzonderheden over klager vermeld. Een en ander aldus verweerster.

5.5       Het College heeft niet kunnen vaststellen dat klager, zoals door hem wordt gesteld, in de periode van 12 augustus 2015 tot 8 september 2015 vrijwel dagelijks op zijn afdeling heeft gemeld dat hij een gesprek met verweerster wenste. Uit de overgelegde stukken is dat niet gebleken en evenmin dat verweerster hierover via het afdelingspersoneel signalen heeft ontvangen. Evenmin is gebleken dat er in de periode rondom de HB zitting bij klager sprake was van een spoed-situatie, waardoor acuut had moeten worden gehandeld.

Alles overziend heeft het College niet kunnen vaststellen dat er (spoed)signalen waren waardoor verweerster sneller en doeltreffender had moeten reageren. Van het weigeren van een behandeling van klager door verweerster is geen sprake geweest. Verweerster had immers wel de intentie om klager in de periode vanaf 12 augustus 2015, en zeker rondom klagers zitting op 18 augustus 2015, te zien voor een vervolggesprek. Hoezeer ook valt te betreuren dat klager uiteindelijk pas op 8 september 2015 door verweerster is gezien, dit valt verweerster niet persoonlijk tuchtrechtelijk te verwijten.

5.6       De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.7       Het College wenst tot slot ten overvloede nog het volgende op te merken.

Ter zitting is duidelijk geworden dat in de betreffende periode er op unit 7 kennelijk voor 144 gedetineerden maar één gz-psycholoog werkzaam was gedurende 2 dagen per week (in totaal 16 uur). Afgezien van het feit dat onder deze omstandigheden betwijfeld kan worden dat de inzet van één gz-psycholoog voldoende is om de van deze te verlangen zorg adequaat te verlenen, is ter zitting ook onvoldoende duidelijk geworden wat in de betreffende periode in en rond augustus 2015 de toegevoegde waarde van aanwezigheid van een gz-psycholoog binnen de P.I. was. Ter zitting is gebleken dat de organisatie binnen de B thans kennelijk veranderd is, in die zin dat er twee units zijn samengevoegd en dat er nu drie gz-psychologen werkzaam zijn, waarbij tegenwoordig dagelijks in elk geval een gz-psycholoog in de P.I. B op de unit aanwezig is. Het moge duidelijk zijn dat dit een even noodzakelijke als wenselijke verbetering betreft. Tevens zou het wenselijk zijn als ook de communicatie naar de gedetineerden binnen de P.I. beter zou verlopen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, dr. R.J. Takens en drs. E.S.J. Roorda, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.