ECLI:NL:TGZRGRO:2017:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/97

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2017:30
Datum uitspraak: 07-11-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): G2017/97
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
  • Ongegrond/afwijzing
  • Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gynaecoloog in verband met de plaatsing van een kunststof matje (Gynecare Prolift). Klaagster verwijt verweerder onvoldoende informatie te hebben gegeven voorafgaande aan de ingreep, de ingreep onzorgvuldig te hebben verricht en onvoldoende nazorg aan haar te hebben verleend bij het voortduren van haar klachten. Beslissing: klacht deels niet-ontvankelijk vanwege verjaring, voor het overige ongegrond.

Rep.nr. G2017/97

7 november 2017

Def. 180

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A,

klaagster,

wonende te B,

advocaat: mr. L.H. Poortman-de Boer,

tegen

C ,

destijds werkzaam als gynaecoloog te D,

verweerder,

BIG-reg.nr:

gemachtigden: mw. I. Veenstra en mr. A.H. Wijnberg, 

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 6 juni 2017, ingekomen op 8 juni 2017;

- het verweerschrift met bijlagen van 2 augustus 2017, ingekomen op 2 augustus 2017;

- het proces-verbaal van het op 24 augustus 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. L.C. Commandeur, secretaris van het college;

- de namens klaagster ingezonden medische informatie, ingekomen op 29 augustus 2017

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 26 september 2017.  Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Mr. F.J. Knoops is verschenen in plaats van mr. A.H. Wijnberg.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klaagster, geboren in 1960, heeft zich op 2 oktober 2006 bij verweerder, destijds gynaecoloog in het toenmalige E gemeld in verband met: “steken in de buik, hoofdpijn en last van verzakkingsgevoel bij sporten.”

2.2

Verweerder heeft op 10 januari 2007 een vaginale uterusextirpatie (verwijdering van de baarmoeder), met toepassing van de Amreich Richter techniek, verricht bij klaagster.

Op 2 april 2007 heeft de nacontrole van klaagster door verweerder plaatsgevonden. Klaagster gaf daarbij pijnklachten in haar buik en rug aan. Verweerder heeft klaagster geadviseerd ibuprofen te nemen als pijnstiller en acht weken later retour te komen in verband met een beoordeling van de pijn. Verweerder adviseerde om, als het na acht weken niet beter zou zijn, operatief in te grijpen.

2.3

Op 2 juli 2007 vond een consult plaats. Verweerder stuurde een brief aan de huisarts van klaagster inhoudende, voor zover relevant voor de klacht:

[Klaagster, RTC] heeft nu weer last van een verzakkingsgevoel maar ook een bandgevoel. De pijn in het gebied van de Amreich is opgelost. Ik vind nu een totale voorwandverzakking, de Amreich zit er wel nog maar nu is door de hoge druk toch wel de voorwand helemaal naar beneden gezakt. Ik heb dit met mevrouw besproken. Volgens mij is de enige oplossing nu een Prolift voorwandplastiek, een moderne plastiek waar een netje ingebracht wordt. Omdat ze een eigen kapsalon heeft en niet zo lang weg kan blijven, wil ze dit in oktober of november laten doen.”

2.4

Op 11 september 2007 meldde klaagster tijdens een consult met verweerder dat zij pijn had in haar onderrug.

Verweerder heeft op 14 september 2007 genoteerd in zijn dossier dat de neuroloog heeft aangegeven dat de pijn in de rug niets te maken heeft met de verzakking.

Op 19 september 2007 heeft de operatie plaatsgevonden. In het operatieverslag is het navolgende, voor zover relevant voor de klacht, opgenomen:

Operatie indicatie: mevrouw kwam met toestand na Amreich en recidief van een voorwandverzakking. De schede was wel heel goed gefixeerd. Dus was een voorwand Prolift besloten.(…)

Op 28 september 2007 meldde verweerder middels een brief aan de huisarts dat de operatie goed was verlopen en het postoperatieve verloop zonder problemen was. Een poliklinische afspraak was gemaakt voor zes weken later om te zien of het nieuwe matje goed ingroeide.

2.5

Op 19 oktober 2007 berichtte verweerder aan de huisarts naar aanleiding van het consult op 18 oktober 2007, voor zover relevant voor de klacht:

Op 18-10-17 zag ik uw patiënt (…), welke na haar ziekenhuistijd toch wel een behoorlijke nierbekkenontsteking had en door u is behandeld. Ik heb haar vandaag onderzocht en ik vind een fraai litteken binnen de schede en ook het net zit heel goed. Van die kant is niets te verwachten. Ik heb nog een controle over acht weken afgesproken. Voor de nierbekkenontsteking en urine controle heb ik haar naar u verwezen.”

2.6

Op 7 december 2007 is klaagster bij verweerder op controle geweest. Blijkens de brief aan de huisarts van klaagster d.d. 10 december 2007 had klaagster nog steeds problemen en sinds één week toch weer pijn in de onderbuik. Bij controle heeft verweerder nog een klein stuk matje in het voorwandgebied kunnen verwijderen en een vaginale echo gedaan. De echo was pijnlijk voor klaagster. Verweerder wist op dat moment niet of dat van de blaas kon komen of toch door de operatie was veroorzaakt. Verweerder heeft een urinekweek afgenomen die geen bijzonderheden opleverde.

2.7

Naar aanleiding van het  volgende consult op 29 januari 2008 stuurde verweerder klaagsters huisarts een brief op 1 februari 2008 met navolgende inhoud:

“[Klaagster, RTC] heeft nog steeds problemen met het Prolift matje. Nu voelt ze iets scheuren en trekken bij het hoesten, niezen of wanneer ze gaat fietsen. Ik vind het een mooi genezen operatieve situatie. Het is wel duidelijk bij het hoesten dat het aan de armpjes van het proliftmatje trekt. Beoordeling: het proliftmatje vangt nu de druk van het buikgebied bij hoesten, niezen etc. op. Dit was de bedoeling van de operatie. Dit is nog een tijd van gewenning tot en met één tot anderhalf jaar bij sommige vrouwen dat zij dit nieuwe gevoel beneden zo gewend zijn, dat ze het niet meer bewust gaan voelen. Ook vond ik in het introïtusgebied een paar draadjes van het matje. Ik heb deze verwijderd en Ovestin ovula voorgeschreven. Graag zie ik haar over acht weken nog eens terug.”

2.8

20 maart 2008 vond het volgende consult bij verweerder plaats. Verweerder berichtte de huisarts een week later als volgt:

Er is nog steeds bestaande pijn in het gebied van de rechter achterkant. Ik heb haar onderzocht. De schede is inmiddels helemaal goed genezen. Er is nergens een plekje waar het matje doorkomt. De pijn bestaat in het gebied ligamentum sacro spinale rechts. Ik heb nu met haar afgesproken dat we nog even drie maanden afwachten. Mochten er dan nog problemen zijn bij het zitten of na wat langer lopen, dan zal ik het armpje van dit matje doorknippen. Dit is een hele kleine ingreep maar vast dan de oplossing hiervoor.”

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.      verweerder heeft onnodig de baarmoeder van klaagster verwijderd op 10 januari 2007;

2.      verweerder heeft ten onrechte en onzorgvuldig een kunststof matje (Gynecare Prolift) geplaatst bij klaagster op 19 september 2007, terwijl vanaf 2005 bekend was dat deze onoplosbare matjes allerlei nare klachten veroorzaken, die klaagster ook heeft ervaren;

3.      verweerder heeft voorafgaande aan beide ingrepen geen of onvoldoende voorlichting gegeven over de mogelijkheden, alternatieven en risico’s van de voorgestelde operaties;

4.      verweerder  heeft na de operatie in september 2007 onvoldoende nazorg betracht, door klaagster met een nierbekkenontsteking te ontslaan uit het ziekenhuis.

4. Het verweer

Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij met zijn handelen – voorzover toetsbaar in verband met verjaring – ­binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Ten aanzien van zijn handelen na 8 juni 2007 is verweerder van mening dat hij terecht de plaatsing van een matje (Gynecare Prolift) heeft geadviseerd, klaagster daaromtrent voldoende heeft geïnformeerd en de behandeling correct heeft uitgevoerd. Het postoperatieve beloop verliep zonder problemen. Verweerder heeft klaagster voor de nierbekkenontsteking, waarvan hij pas 18 oktober 2007 op de hoogte werd gebracht, terecht terugverwezen naar de huisarts waar klaagster reeds onder behandeling was voor die nierbekkenontsteking. Verweerder heeft in verband met de aanhoudende klachten van klaagster een stukje van het matje verwijderd.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Op grond van artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring tien jaar nadat het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Deze verjaringsregeling, die ambtshalve en strikt moet worden toegepast, brengt mee dat in deze zaak niet kan worden geklaagd over de behandeling van klaagster door verweerder voor zover die heeft plaatsgevonden vóór 8 juni 2007. Klaagster zal ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht, nu de verwijdering van de baarmoeder vóór 8 juni 2007 heeft plaatsgevonden.

5.3

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel merkt het college op dat het handelen van verweerder moet worden beoordeeld naar de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard. Het matje werd in 2007 sinds enige jaren in Nederland gebruikt en heeft in 2007 ook een CE-certificaat ontvangen voor het gebruik in het bekkenbodemgebied. Uit de door verweerder geproduceerde publicaties blijkt dat de plaatsing van een matje van dit materiaal gedurende een flink aantal jaren een gangbare behandeling was voor de klachten, zoals door klaagster ervaren. Uit de medische informatie van door klaagster nadien bezochte gynaecologen verbonden aan het F blijkt verder niet dat de plaatsing van het matje op 19 september 2007 door verweerder onzorgvuldig of onjuist is uitgevoerd. Weliswaar heeft klaagster aangevoerd dat deze deskundigen zich jegens haar negatief hebben uitgelaten over de wijze waarop het matje zou zijn geplaatst door verweerder, doch dit blijkt niet uit de door klaagster geproduceerde stukken. Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt dat verweerder onzorgvuldig zou hebben gehandeld, acht het college dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel acht het college van belang dat verweerder in de aanloop naar de eerste operatie van klaagster in januari 2007 reeds meerdere opties heeft besproken, waaronder de door hem geadviseerde gelijktijdige plaatsing van een matje. Bij de voorlichting over het matje zou verweerder gebruik hebben gemaakt van een animatiefilm, waarbij de voor- en nadelen en alternatieven, zoals pijnbestrijding en bekkenbodemoefeningen, uitgebreid besproken zouden zijn. Verweerder zou haar tevens hebben medegedeeld dat het matje niet op een later moment verwijderd kon worden. Hoewel klaagster deze gang van zaken heeft weersproken en de voorlichting vrij summier is gedocumenteerd in het medisch dossier, staat vast dat op verzoek van klaagster op dat moment de plaatsing van een matje nog niet is toegepast vanwege haar werkzaamheden en de langere herstelperiode. Verweerder heeft toen de klachten zich herhaalden op 2 juli 2007 deze plaatsing als enige oplossing aan klaagster voorgesteld. Op verzoek van klaagster zou de ingreep pas in oktober of november 2007 worden ingepland in verband met haar werkzaamheden. Klaagster heeft op 11 september 2007 nog een vervolgconsult bij verweerder gehad. Naar aanleiding van haar vraag over het effect van de plaatsing op haar pijnklachten heeft blijkens het medisch dossier nog een consult bij een neuroloog plaatsgevonden, hoewel klaagster zich dat niet meer kan herinneren. Naar het oordeel van het college heeft verweerder aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft ingespannen om goede voorlichting te geven aan klaagster. Het college heeft daarbij mede gelet op hetgeen van de verschillende contacten met klaagster telkens aan de huisarts is teruggekoppeld.

Het verwijt dat verweerder klaagster onvoldoende voorlichting heeft gegeven over de mogelijkheden, de alternatieven en de risico’s van de voorgestelde plaatsing van het matje op 19 september 2007 kan dan ook niet slagen. Het college acht dit klachtonderdeel ongegrond.

5.5

Ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerder – kort gezegd – onvoldoende nazorg heeft verleend, overweegt het college het volgende. Uit de berichten van verweerder aan de huisarts van klaagster blijkt met welke klachten klaagster zich in de periode van 19 september 2007 tot en met 20 maart 2008 heeft vervoegd bij verweerder, welk beleid door verweerder is voorgesteld en uitgevoerd en dat klaagster voor de nierbekkenontsteking en urinecontroles is verwezen naar haar huisarts. Het is onmiskenbaar dat klaagster in die periode en ook nadien blijvend veel pijnklachten heeft ondervonden, hetgeen zeer betreurenswaardig is. Het is het college echter niet gebleken dat verweerder op die momenten tekort is geschoten in zijn zorg voor klaagster. Voor een tuchtrechterlijk verwijt ziet het college geen aanleiding.

6. Slotsom

Klaagster zal ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht. De overige klachtonderdelen zullen als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk ten aanzien van het eerste klachtonderdeel;

verklaart de klacht ten aanzien van de overige onderdelen ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist,

drs. P.F. Bögels, lid beroepsgenoot,

drs. J.M. Burggraaff, lid beroepsgenoot,

drs. J. Edwards van Muijen, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.