ECLI:NL:TGZREIN:2017:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1752

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:91
Datum uitspraak: 21-08-2017
Datum publicatie: 21-08-2017
Zaaknummer(s): 1752
Onderwerp:
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
  • Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt oogarts dat er geen sprake is van informed consent aangezien zij over de lenskeuze ten behoeve van een staaroperatie minimaal is ingelicht door een optometrist en niet door de oogarts zelf. De werkwijze in het ziekenhuis van verweerder, waarbij een patiënt na het consult bij de oogarts nog door de optometrist wordt gezien voor een oogmeting en herhaling van voorlichting, is naar het oordeel van het college een gebruikelijke en aanvaardbare werkwijze en evenmin strijdig met de Richtlijn Cataract. Klaagster is voldoende voorgelicht. Voor de stelling van klaagster dat de optometrist haar minimaal heeft voorgelicht, heeft het college geen aanwijzingen in het dossier gevonden. Het standpunt van verweerder wordt, ondanks zijn summiere verslaglegging, door het dossier ondersteund. Ongegrond.

Uitspraak: 21 augustus 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 februari 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

oogarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. S. Slabbers te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 17 juli 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, klaagster vergezeld door haar dochter en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster werd in februari 2014 door haar huisarts verwezen naar de polikliniek oogheelkunde van het ziekenhuis waar verweerder als oogarts werkzaam is. Verweerder zag klaagster voor het eerst op 3 april 2014. Omdat er sprake was van een verhoogde oogdruk aan het rechter oog werd met oogdruppels gestart en werd een gezichtsveldonderzoek (hierna GVO) gepland. In het dossier staat hierover, voor zover relevant, vermeld:

“          (…)

Oogdruk OD (mmHG)           27

            Oogdruk OS (mmHG)            14

            (…)     

Oogdruppels                           ja

Welke druppels                       Tropicamide

(…)

Werking druppels uitgelegd   ja

Welk oog                                ODS

(…)

Conclusie                                Unilateraal Glaucoom en cataract met pseudoexfoliatie OD IOP matig

Beleid                                      Copsopt 2dd , GVO nadien bepalen hoe verder cataract”

Op 6 mei 2014 vond het GVO plaats. Op 15 mei 2014 besprak verweerder de uitslag van dit onderzoek met klaagster. Besloten werd dat er een nieuwe lens rechts zou worden geplaatst. In het medisch dossier staat hierover, voor zover relevant, vermeld:

“          Algemeen                                Uitslag GVO en verder beleid. (…)

Conclusie                                GVO goed, CE OD mede omdat er bij glaucoom narrow angele component is (…)

Planning operatie oog OD     Eerste

Type lens OD                          Standaard”

Diezelfde dag werd klaagster ook gezien door de optometrist die in het dossier noteerde:

“          Memo                                     Bij biometrie nog even toric besproken, mevrouw kiest

standaard, weet dat er dus nog een cilinder zal overblijven post-op”

Verweerder voerde op 16 juni 2014 de staaroperatie uit, die zonder problemen verliep.

De volgende dag vond de eerste controleafspraak plaats. Er waren geen bijzonderheden.

Op 17 juli 2014 vond een vervolgconsult bij de optometrist plaats, en daarna bij verweerder.

In het dossier, voor zover relevant, vermeldt verweerder:

“          (…)

Anamnese                               gaat niet goed, stekend gevoel. Ziet niet goed. Plakkerig in de ochtend.

(…)

Conclusie                                Mevr onvriendelijk geweest tegen [voornaam optometrist]. Mevr vind dat ze niet is ingelicht terwijl het tot 2x besproken is. Wilde absoluut geen geld uitgeven aan premium IOL. (…)”

In oktober 2014 heeft klaagster bij het ziekenhuis een klacht tegen verweerder en de optometrist ingediend. Bij beslissing van de klachtencommissie van het ziekenhuis van

9 maart 2015 is die klacht gedeeltelijk gegrond verklaard.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat:

1)      zij minimaal is ingelicht door een optometrist over de lenskeuze voor een staaroperatie aan haar rechteroog en niet door verweerder zelf;

2)      er geen sprake was van informed consent;

3)      verweerder de verkeerde lens heeft geplaatst;

4)      verweerder dit blijft ontkennen.

Ter toelichting stelt klaagster dat verweerder uitsluitend heeft gesproken over de ingreep en niet over de lenskeuze, dat ze geen folder heeft ontvangen doch slechts een afsprakenkaartje.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft als verweer het volgende opgeworpen. Klaagster is tweemaal voorgelicht.

Tijdens het consult van 15 mei 2014 heeft verweerder klaagster voorgelicht. Hij heeft met haar gesproken over de keuze tussen een monofocale, standaard kunstlens of een speciale implant-lens. Daarbij is gezegd dat klaagster voor laatstgenoemde lens zou moeten bijbetalen omdat deze niet onder de verzekerde zorg valt. Tevens is gezegd dat met een monofocale intraoculaire lens (IOL)  een cylindrische afwijking en leesbrilsterkte niet wordt opgelost.

Voor de multifocale intraoculaire lens (multifocale IOL) bestond een contra-indicatie omdat klaagster glaucoom heeft. Klaagster koos niet voor de speciale implant-lens, de torische intraoculaire lens (torische IOL), omdat zij dan moest bijbetalen. Verweerder heeft na het consult ‘standaard’ in het elektronisch patiëntendossier (hierna: het epd) ingevuld. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat in het epd moet worden aangevinkt voor welke lens wordt gekozen. De keuze wordt gemaakt nadat de informatie met de patiënt besproken is. In de onderhavige casus heeft verweerder de optie ‘standaard’ aangevinkt.

In het ziekenhuis van verweerder wordt de oogmeting altijd (ook) door ondersteunend personeel gedaan. De optometrist licht de patiënt na de meting nogmaals in over de mogelijkheden. Indien een patiënt twijfelt over de lenskeuze of kiest voor bijbetaling, gaat de patiënt van de optometrist terug naar de oogarts voor verder onderzoek. Na het consult bij verweerder is klaagster bij de optometrist geweest. Klaagster had geen twijfel en wilde niet bijbetalen. Verweerder verwijst naar hetgeen door de optometrist in het dossier is aangetekend: ”bij biometrie nog even toric besproken, mevrouw kiest standaard, weet dat er dus nog een cilinder zal overblijven post-op.” Na het bezoek aan de optometrist worden de patiënten doorgestuurd naar de secretaresse die de patiënt een folder meegeeft waarop de volgende afspraken staan vermeld.

Verweerder heeft geen verkeerde lens geplaatst. Hij heeft de standaardlens geplaatst waarvoor klaagster had gekozen. Verweerder heeft voldaan aan de Richtlijn Cataract.

Tot slot heeft verweerder aangegeven dat er maatregelen in het ziekenhuis zijn doorgevoerd waaronder de aanpassing van het epd, in die zin dat er meer ruimte wordt geboden voor de bewijsvoering dat de informatie aan de patiënt is verstrekt.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van de klachtonderdelen 1) en 2).

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Vooropgesteld wordt dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen  niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. 

Hoewel het college niet kan vaststellen wat er tijdens het consult van 15 mei 2014 precies is besproken omdat de lezingen van partijen daarover verschillen, is voor het college voldoende aannemelijk geworden dat klaagster over de lenskeuze voldoende is voorgelicht.

Zoals door verweerder ter zitting onweersproken is gesteld, dient in het epd te worden aangevinkt voor welke lens er wordt gekozen en dat de keuze wordt ingevoerd na het consult met de patiënt. Verweerder heeft de optie ‘standaard’ aangevinkt nadat hij met klaagster had gesproken.

Het college is van oordeel dat (het volstaan met) deze wijze van noteren in het epd weliswaar minimaal is te achten, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Overigens heeft verweerder ter zitting nog aangevoerd dat het beleid daarin inmiddels is aangepast waardoor in het huidige epd thans meer mogelijkheden zijn om gegevens over -onder meer- het informed consent te noteren.

Het college stelt vast dat klaagster na het consult bij verweerder door de optometrist is gezien en over de lenskeuze is voorgelicht. De werkwijze in het ziekenhuis van verweerder, waarbij een patiënt na het consult bij de oogarts nog door de optometrist wordt gezien voor een oogmeting en herhaling van voorlichting, is naar het oordeel van het college een gebruikelijke en aanvaardbare werkwijze en evenmin strijdig met de Richtlijn Cataract.

Voor de stelling van klaagster dat de optometrist haar minimaal heeft voorgelicht, heeft het college geen aanwijzingen in het dossier gevonden.

Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat het standpunt van verweerder, ondanks de summiere verslaglegging, door het dossier wordt ondersteund.

Ten aanzien van de klachtonderdelen 3) en 4).

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Nu het college onder de klachtonderdelen 1) en 2) heeft geoordeeld dat klaagster voldoende is voorgelicht, dienen deze klachtonderdelen bij gebrek aan feitelijke grondslag te worden afgewezen.

De klacht zal in al haar onderdelen worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, M.E.H.M. Fortuin en

dr. P.M. Netten als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar

als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2017 in aanwezigheid van

de secretaris.