ECLI:NL:TGZREIN:2017:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16130

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:9
Datum uitspraak: 11-01-2017
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 16130
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Verwijt aan huisarts dat hij op basis van de uitlatingen van de ex-partner van klaagster, haar zonder haar medeweten en toestemming heeft doorverwezen naar een psychiater en later naar een GGZ-instelling voor een psychiatrisch onderzoek. Daarnaast heeft  hij zich in het kader van een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming bevooroordeeld en niet naar waarheid uitgelaten over klaagster. Verweerder heeft, gelet op de gang van zaken in het verleden, ten onrechte gemeend te kunnen vertrouwen op de ex-partner en aldus te kunnen handelen op basis van de veronderstelde toestemming van klaagster, aangezien hij wist dat de relatie tussen klaagster en haar ex-partner verslechterd was. Verweerder heeft zich in zijn informatie aan de raad niet tot de feiten beperkt en daarnaast ook uitlatingen over klaagster gedaan die hem niet uit eigen wetenschap bekend zijn. Waarschuwing.

Uitspraak: 11 januari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 juni 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde  [C]

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. K. Zeylmaker te Leusden

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

-         de door verweerder ter zitting overgelegde brieven.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 16 november 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De door verweerder ter zitting meegebrachte getuige is niet gehoord, aangezien deze te laat was aangemeld.

2. De feiten  

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder was de huisarts van klaagster, haar (inmiddels) ex-partner en hun zoontje. Verweerder had de huisartsenpraktijk overgenomen van de vader van de ex-partner. Toen de relatie tussen klaagster en haar ex-partner verslechterde, verliet klaagster begin februari 2015 (tijdelijk) het huis en nam haar zoontje mee. Op 17 februari 2015 heeft de ex-partner zich tot de collega van verweerder gewend omdat hij zich zorgen maakte over het welzijn van zijn zoontje. De collega besprak de kwestie vervolgens met verweerder. In het dossier staat hierover vermeld (zonder correctie van taalfouten):

“           S      Lang gesprek met [naam ex-partner], partner

E     gedrags problemen dd pp depressie

P     pt wil geen hulp, is niet mee gekomen

            S     Nagesprek tussen mij en Dr.[naam collega]: evt I-psy

S     opties voor mw. Informeren aldaar of zij [F] psychiaters hebben (…)

Op 18 februari 2015 staat in het dossier:

“  S     Partner: mw staat stond deze ochtend open voor gesprek samen bij de huisarts, later weer niet……

     P     I-Psy gebeld: wel in [G] [F] sprekende psychiater aanwezig.

     P     Graag verwijsbr versturen, mw word dan uitgenodigd.

     P     Partner gebeld met deze mededeling: Aangegeven dat Dokters de situatie samen hebben besproken, advies is om voor zichzelf en zijn kind te kiezen. Duidelijke grenzen stellen!”

Op 20 februari 2015 staat in het dossier:

     S     Partner: graag verwijsbr [F] sprekende psychiater.

     S     Nog samen afspr bij Dr. [naam collega]?        

     P     Dr. [naam verweerder]: akkoord verwijsbr, mag al gaan bellen voor afspr.

     P     Duurt afspr te lang, is het misschien ter overbrugging een idee om tussentijds een afspraak te maken bij Dr [naam collega].

     P     Naar: I-Psy

Op de uitnodiging die klaagster vervolgens van een psychiater ontving, is zij niet ingegaan.

Nadat het zoontje van klaagster onder toezicht was gesteld, voerden klaagster en haar ex-partner gesprekken met de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad). De raad adviseerde klaagster en haar ex-partner om een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten. Op 20 juli 2016 heeft klaagster de raad toestemming gegeven om -onder meer- bij verweerder informatie op te vragen. De raad nam vervolgens op 10 augustus 2015 telefonisch contact op met verweerder. In het rapport van de raad staat over dit contact vermeld (zonder correctie van taalfouten):

“          (…..) Ten aanzien van moeder geeft dhr. […] aan dat hij over haar wel enkele zorgen ziet. Moeder onttrekt zich aan de zorg bij de huisarts. Ze komt niet veel op het spreekuur, zegt afspraken af of komt niet zonder af te melden. Ze lijkt niet haar best te doen om te integreren in Nederland, heeft veel [F] vrienden. Moeder is nog nooit met [zoontje] naar de huisarts gekomen. Vanuit de omgeving heeft de huisarts een aantal malen gehoord dat moeder veelvuldig alcohol gebruikt, maar dhr. […] weet niet of dit waar is omdat hij dit niet zelf heeft geconstateerd. Vader heeft meermaals afspraken gemaakt voor moeder, omdat hij zich zorgen over haar maakt. Op basis hiervan is moeder een paar keer geadviseerd om contact te leggen met een psychiater die [F] spreekt; dit om te kijken of er sprake is van persoonlijke problematiek bij moeder. Dit heeft moeder geweigerd. Verder maakt de huisarts zich zorgen over de situatie waarin [zoontje] zich verkeerd.(….)”

Verweerder heeft diezelfde dag ook telefonisch contact met de ex-partner gehad waarbij gesproken is over klaagster. Op 5 oktober 2015 had verweerder wederom telefonisch contact met de ex-partner:

S          TC met [ex-partner]: Graag evt verwijzing voor analyse persoonlijkheidsstoornis zoals Narcisme of Borderline?

P         Advies [GGZ-instelling] of PsyQ, mw moet zelf bellen.

Op 6 oktober 2015 vermeldt het dossier:

            S          Willen beide naar [GGZ-instelling].

En op 7 oktober 2015 staat in het dossier:

            P         Naar: [GGZ-instelling]

Eind oktober /begin november 2015 ontving klaagster een uitnodiging voor een intakegesprek bij de GGZ-instelling. Tijdens dit gesprek vernam klaagster dat zij was uitgenodigd naar aanleiding van een doorverwijzing van verweerder. Omdat klaagster niet van de verwijzing door verweerder afwist en zelf geen hulpvraag had, heeft de betreffende zorgverlener afgezien van het starten van een onderzoek. Dit heeft hij op 4 december 2015 telefonisch aan verweerder bevestigd.

Klaagster heeft zich in januari 2016 uit de praktijk van verweerder laten uitschrijven.

Op 18 september 2016 heeft verweerder een brief aan de raad gestuurd waarin hij aangeeft dat de door hem op 10 augustus 2015 afgegeven verklaring moet worden genuanceerd omdat hij zich daarin niet tot feitelijkheden had beperkt.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij op basis van de uitlatingen van haar ex-partner, haar zonder haar medeweten en toestemming in februari 2015 heeft doorverwezen naar een psychiater en in oktober 2015 naar een GGZ-instelling voor een psychiatrisch onderzoek (a). Daarnaast verwijt zij hem dat hij zich zonder haar toestemming, in het kader van een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, bevooroordeeld en niet naar waarheid heeft uitgelaten over klaagster (b). Ter zitting heeft klaagster de klacht met betrekking tot de niet verleende toestemming voor het informeren van de raad ingetrokken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Omdat klaagster, toen zij eind 2012 in de praktijk kwam, de Nederlandse taal nog onvoldoende beheerste, verliep de communicatie over haar altijd via haar ex-partner. Bij bijna alle consulten van klaagster kwam de ex-partner mee. Omdat klaagster zich daarbij altijd volledig afhankelijk van hem opstelde, werd de toestemming van klaagster voor het handelen van verweerder verondersteld. Verweerder heeft klaagster met name in het begin op de mogelijkheid van een tolk gewezen, maar klaagster zag hiervan af. De steun en zorg via haar ex-partner was voor haar destijds voldoende. Verweerder heeft naar aanleiding van zijn contacten met de ex-partner er dan ook op vertrouwd dat klaagster in februari 2015 zelf om de verwijzing naar de psychiater had gevraagd, althans daarmee had ingestemd. Nadat de raad hem in augustus 2015 had aangegeven dat een psychische beoordeling nodig was, heeft verweerder met het oog op het gezinsbelang en in het bijzonder in het belang van het zoontje, klaagster en haar ex-partner hiervoor verwezen naar een GGZ-instelling. Verweerder heeft altijd een zo veilig mogelijke omgeving voor het zoontje willen scheppen. Helaas heeft hij daarbij ten opzichte van klaagster fouten gemaakt, waarvoor hij zijn excuses aanbiedt. Verweerder heeft op 18 september 2016 een brief geschreven aan de raad om zijn verklaring van 10 augustus 2015 te nuanceren en om aan te geven dat hij van mening is dat klaagster wel een goede moeder is.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a).

Dit klachtonderdeel is gegrond. Vast staat dat de contacten tussen klaagster en verweerder in het begin, toen klaagster net in de praktijk van verweerder kwam, vanwege een taalbarrière via de ex-partner van klaagster verliepen. Tevens staat vast dat verweerder klaagster twee maal, dat wil zeggen in februari 2015 en in oktober 2015, voor psychische hulp heeft verwezen, zonder dat er rechtstreeks contact met klaagster heeft plaats gevonden.  

Verweerder heeft, gelet op de gang van zaken in het verleden, gemeend te kunnen vertrouwen op de woorden van de ex-partner en aldus te kunnen handelen op basis van de veronderstelde toestemming van klaagster. Naar het oordeel van het college heeft verweerder zich hier ten onrechte op gebaseerd, aangezien hij begin 2015 wist dat de relatie tussen klaagster en haar ex-partner verslechterd was. Om die reden had verweerder niet zonder meer op de informatie van de ex-partner mogen afgaan. Dit geldt temeer daar op 17 februari 2015 in het dossier staat genoteerd dat klaagster zelf geen hulp wilde en dat zij op 18 februari 2015 eerst wel en daarna niet open stond voor een gesprek. Onder die omstandigheden had verweerder geen verwijzing kunnen uitschrijven zonder contact met en toestemming van klaagster.

Ondanks het feit dat ten tijde van de tweede doorverwijzing er reeds sprake was van betrokkenheid van de raad waarbij de mogelijkheid van relatietherapie was besproken, had verweerder zich ook toen niet mogen laten leiden door hetgeen de ex-partner van klaagster hem vertelde. Het college rekent dit verweerder tuchtrechtelijk aan.

Ad klachtonderdeel b)

Nu klaagster de klacht met betrekking tot de toestemming tot informatieverstrekking heeft ingetrokken, resteert de klacht dat verweerder onjuiste informatie over klaagster aan de raad heeft verstrekt. Ook dit klachtonderdeel is gegrond aangezien verweerder, zoals hij zelf heeft erkend, zich in zijn informatie aan de raad niet tot de feiten heeft beperkt, en daarnaast ook uitlatingen over klaagster heeft gedaan die hem niet uit eigen wetenschap bekend zijn.

De maatregel

Aangezien verweerder van zijn fouten heeft geleerd en zijn verklaring aan de raad heeft gerectificeerd, zal het college volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

-         legt verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. J.H.C. Schouten als lid-jurist, P.A.M. Beker, H.J. Weltevrede en J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 11 januari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.