ECLI:NL:TGZREIN:2017:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16180

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:35
Datum uitspraak: 15-03-2017
Datum publicatie: 15-03-2017
Zaaknummer(s): 16180
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Gynaecoloog wordt verweten dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat bij het verwijderen van de baarmoeder van klaagster een blaaslaesie is ontstaan. Complicatie. Van een onzorgvuldige uitvoering van de ingreep is niet gebleken. Ongegrond.

Uitspraak: 15 maart 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

gynaecoloog

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde  mr. V.C.A.A.V Daniëls te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en een cd-rom

-          het verweerschrift met twee cd-roms

-          de brief van de gemachtigde van verweerster ontvangen op 16 januari 2017.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 1 februari 2017 behandeld. Verweerster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster was met bericht afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

In verband met cyclusproblematiek was klaagster vanaf maart 2014 op de polikliniek gynaecologie in behandeling bij een collega-gynaecoloog van verweerster. In maart 2015 werd besloten om de baarmoeder van klaagster via de vagina te verwijderen (vaginale uterusextirpatie). Aan klaagster werd de folder ‘Baarmoeder verwijderen’ meegegeven waarin onder het kopje ‘Mogelijke complicaties / bijwerkingen’ onder meer staat vermeld:

Bij elke operatie, dus ook bij een baarmoederverwijdering, kunnen complicaties of bijwerkingen optreden zoals (……) het ontstaan van (…) een beschadiging aan darmen of urinewegen (…)”.

Nadat klaagster op het operatieprogramma van verweerster was geplaatst, maakte verweerster op 1 juni 2015 kennis met klaagster. Na bestudering van het dossier meende verweerster dat, gelet op de afwijkende vorm van de baarmoeder, de vaginale uterusextirpatie niet de juiste keuze was. Zij vroeg een MRI aan en verwees klaagster terug naar de hoofdbehandelaar. Op de MRI scan werd een uterus septus gezien met een dubbele portio (dubbele baarmoeder). Deze uitslag werd op 30 juni 2015 door de collega-gynaecoloog met klaagster besproken waarbij haar werd medegedeeld dat een laparoscopische of abdominale ingreep (via de buikwand) het meest geschikt was. Op 7 juli 2015 heeft verweerster samen met een arts-assistent de abdominale uterusextirpatie verricht. De ingreep is ongecompliceerd verlopen. Na de ingreep was de urine rosékleurig. In het operatieverslag staat als samenvatting vermeld:

“AUE, bloedverlies 200 cc. 8-7 CAD uit (bij heldere urine) en Hb Ht”

De volgende dag is de blaaskatheter verwijderd en op 10 juli 2015 is klaagster in goede conditie met ontslag naar huis gegaan. De dag daarop kwam klaagster terug naar de polikliniek in verband met buikpijn en dysurie. In verband met de verdenking op een blaasontsteking kreeg klaagster een antibioticakuur voorgeschreven. Vanwege persisterende pijn in de onderbuik en koorts werd klaagster op 14 juli 2015 opnieuw opgenomen en werd een blaaslaesie vastgesteld. In overleg met de uroloog werd bij klaagster een verblijfskatheter ingebracht en werd antibiotica voorgeschreven. Aanvankelijk verslechterde de conditie van klaagster waarna zij langzaam opknapte en op 23 juli 2015 met verblijfskatheter met ontslag ging. Omdat het blaasdefect in de blaas niet spontaan sloot, heeft een uroloog op 2 september 2015 de blaas door middel van een laparoscopische ingreep gesloten.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.

Klaagster verwijt verweerster dat zij onzorgvuldig te werk is gegaan, aangezien zij bij het verwijderen van de baarmoeder de blaas geraakt heeft en er een blaaslaesie is ontstaan. Klaagster is daardoor onnodig ernstig ziek geweest en heeft een tweede operatie moeten ondergaan om de blaas te dichten.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

De blaaslaesie die is ontstaan betreft een complicatie van de verrichte ingreep. Zowel in de preoperatieve fase als tijdens de ingreep is verweerster zorgvuldig te werk gegaan. Tijdens de ingreep deden zich geen bijzonderheden voor en de ingreep is volgens de gebruikelijke wijze uitgevoerd. Er was geen abnormaal bloedverlies tijdens de ingreep. Er waren geen aanwijzingen voor een blaasletsel. Verweerster betreurt het dat er een blaaslaesie is opgetreden en dat klaagster zo ziek is geweest na de operatie, maar er is geen sprake van onzorgvuldig handelen.

5. De overwegingen van het college

Vast staat dat de baarmoederverwijdering die verweerster bij klaagster heeft uitgevoerd, tot een blaaslaesie heeft geleid. Het enkele feit dat de complicatie is opgetreden kan, anders dan klaagster stelt, niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerster de ingreep onjuist heeft uitgevoerd. Dat een baarmoederverwijdering tot deze complicatie kan leiden, staat beschreven in de aan klaagster meegegeven folder “Baarmoeder verwijderen”. Het college kan niet vast stellen dat verweerster de baarmoederverwijdering niet goed heeft uitgevoerd.

Aangezien klaagster ook geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan medisch onzorgvuldig handelen door verweerster moet worden aangenomen en het college daarvoor overigens ook geen aanwijzingen in het medisch dossier heeft gevonden, is van een onzorgvuldige uitvoering van de ingreep niet gebleken.

Dat een complicatie zich helaas bij klaagster heeft verwezenlijkt, betekent echter niet dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. Dat de gevolgen voor klaagster zeer vervelend zijn geweest valt te betreuren, doch dit kan niet tot een ander oordeel leiden.

De klacht dient te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.A.W. Vermeulen als voorzitter, mr. L. Ritzema als lid-jurist,

dr. G.L. Bremer, dr. C.J.C.M. Hamilton en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten,

in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 15 maart 2017 in aanwezigheid van de secretaris.