ECLI:NL:TGZREIN:2017:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15187a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:30
Datum uitspraak: 20-02-2017
Datum publicatie: 20-02-2017
Zaaknummer(s): 15187a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Diagnose hersentumor gemist? Neuroloog was arts-assistent en heeft MRI-scan met contrastopname aangevraagd. Klaagster heeft nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij haar behandeling wenste over te dragen aan het hoofd van de afdeling neurologie. Niet bij de verdere behandeling betrokken. Ongegrond.

Uitspraak: 20 februari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 november 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

neuroloog

thans werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. F. van Woerden-Poppe te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvullingen daarop;

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop;

-          de repliek;

-          de dupliek;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Klaagster heeft gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek. De klacht is ter openbare zitting van 25 januari 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door de heer mr. R.J. Peet, als vervanger van mevrouw mr. F. van Woerden-Poppe.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster was in mei 2002 betrokken bij een auto-ongeval. Vanwege -onder meer- pijnklachten in haar hoofd en nek werd klaagster verwezen naar de polikliniek neurologie van het ziekenhuis in [E]. De neuroloog verwees klaagster in 2003 naar de Pijnpolikliniek en naar een arts die gespecialiseerd is in whiplashklachten. In verband met lange wachttijden is er in [F] een MRI-scan van de hersenen gemaakt waaruit bleek dat klaagster een tumor van 1,5 cm in haar hoofd had.

In 2004 heeft klaagster zich op eigen initiatief gewend tot het ziekenhuis te [G]. In december 2004 is een controle MRI-scan van de hersenen gemaakt zonder contrastvloeistof. Op deze scan was geen caverneus hemangioom te zien, maar wel aanwijzingen voor enig oedeem ter hoogte van de apex links temporaal kwab. In september 2005 is een MRI-scan zonder contrastvloeistof van het cerebrum gemaakt, waarop geen bijzonderheden te zien waren. Klaagster heeft opnieuw op eigen initiatief een afspraak gemaakt in het ziekenhuis te [E], waar zij op 19 januari 2016 is onderzocht door verweerder, toen arts-assistent neurologie. Op 10 februari 2006 is er in het ziekenhuis een MRI-scan gemaakt. In de brief van verweerder en zijn supervisor aan de huisarts van klaagster van 2 maart 2016 is het navolgende vermeld:

(…)

Zij [College: klaagster] verzoekt om de MRI-onderzoeken van het cerebrum met elkaar te vergelijken.

Bij neurologisch onderzoek kunnen wij geen afwijkingen vaststellen.

Bij vergelijking van het MRI-onderzoek blijken de natieve opnames onveranderd te zijn. In Heerlen is evenwel geen contrastopname gemaakt. Wij stellen patiënte voor het MRI-onderzoek alhier met een contrastopname te laten herhalen. Nadien zien wij haar poliklinisch retour. Op haar verzoek heeft zij deze afspraak bij [naam neuroloog] geregeld.

(…).”

Verweerder heeft klaagster na het consult op 19 januari 2006 niet meer gezien.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij de diagnose hersentumor heeft gemist, als gevolg waarvan de hersentumor van klaagster niet op de juiste wijze en op tijd is behandeld en daardoor gegroeid is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven het navolgende opgeworpen.

Verweerder wijst op het bepaalde in artikel 47 lid 1 Wet BIG.

Inhoudelijk merkt verweerder op klaagster slechts eenmaal gezien te hebben. Hij heeft naar aanleiding van het neurologisch onderzoek, waarbij geen afwijkingen werden gevonden, in overleg met [naam neuroloog tegen wie klaagster eveneens een klacht onder nummer 15187d heeft ingediend] besloten tot het aanvragen van een nieuwe MRI-scan. Ten tijde van het consult waren er alleen recente MRI-opnamen zonder contrast aanwezig. Hiermee kon de aanwezigheid van een tumor niet worden uitgesloten. Nadien heeft verweerder klaagster niet meer gezien omdat zij erop stond de behandeling over te dragen aan het hoofd van de afdeling neurologie. Bij het vervolg van de behandeling is verweerder om die reden niet meer betrokken.

5. De overwegingen van het college

Verweerder heeft klaagster slechts eenmaal gezien en wel op 19 januari 2006. Verweerder heeft bij lichamelijk onderzoek geen neurologische afwijkingen kunnen vaststellen. De voorliggende MRI-onderzoeken bleken bij vergelijking onveranderd te zijn, maar omdat deze MRI-onderzoeken gedaan waren zonder contrastvloeistof kon de aanwezigheid van een tumor niet worden uitgesloten. Na afloop van het consult heeft verweerder overleg gevoerd met zijn supervisor, tengevolge van welk overleg verweerder in het kader van in te zetten beleid, binnen het ziekenhuis een MRI-scan met contrastopname heeft aangevraagd. Klaagster heeft nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij haar behandeling wenste over te dragen aan [naam neuroloog], die op dat moment het hoofd van de afdeling neurologie was. Verweerder is derhalve niet meer bij de verdere behandeling betrokken geweest. Het vervolg van dit eenmalig contact valt verweerder dan ook niet aan te rekenen. Niet gezegd kan worden dat verweerder jegens klaagster onprofessioneel of onzorgvuldig heeft gehandeld. Klaagster heeft overigens ook nagelaten te verduidelijken om welke reden verweerder in haar visie tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld zou hebben.

De klacht dient als ongegrond te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. A.H.M.J.F. Piëtte als lid-jurist, P.G.M. Boom-Poels, dr. R.H. Boerman en A. Pfaff als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.