ECLI:NL:TGZREIN:2017:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1608a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:27
Datum uitspraak: 13-02-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 1608a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt verweerder, uroloog, dat hij tijdens een prostaatoperatie een urine-katheter niet goed geplaatst heeft en dat hij klager te snel na de operatie naar de verpleegafdeling heeft laten gaan. Het college is van oordeel dat verweerder de katheter correct geplaatst heeft en dat de overplaatsing van de recovery-afdeling naar de verpleegafdeling niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt. Klachten ongegrond.

Uitspraak: 13 februari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 januari 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

uroloog

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniëls te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvullingen daarop

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop

-          brief d.d. 14 juni 2016 met bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van verweerder

-          brief d.d. 11 juli 2016 met bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van verweerder

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 19 december 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder  werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager werd op 5 mei 2015 voor het eerst gezien op de polikliniek bij een collega van verweerder in verband met een verhoogde PSA waarde. Op 16 juni 2015 werd de diagnose prostaatkanker gesteld. Er zijn met klager diverse behandelopties besproken door collega’s. Uiteindelijk is klager eind september 2015 op de wachtlijst geplaatst voor een TURP.

De TURP is op 14 oktober 2015 uitgevoerd door verweerder als eerste operateur en een collega als eerste assistent operateur. Verweerder zag klager voor de eerste maal op de dag van de ingreep. De operatie is uitgevoerd en zoals gebruikelijk is na de operatie bij klager een katheter geplaatst. Klager is vervolgens om 13.58 uur aangekomen op de recovery.

In het anesthesieverslag is, voor zover van belang, opgenomen:

“(…)

14.09

- ringer lactaat Blaasspoeling 3000ml

14.11

- ringer lactaat 1000 ml

(…)

15.11

-ringer lactaat Blaasspoeling 3000 ml

15.56

- Casus beeindigen (Einde)

- Anesthesie einde (AE)

Om 15.56 uur is klager naar de verpleegafdeling gebracht.

In het verpleegkundige verslag is opgenomen:

“Avonddienst [D]. 16 u

retour Recovery

TURP + OTIS

Mictie: UBC + spoel, urine helder

(…) bijzonderheden:

Continu spoel op geleide kleur urine.

Dhr voelt zich nog wat slaperig, wilde geen eigen pyama aan”

Omdat klager zich tegen 19.50 uur niet goed voelde werd een collega van verweerder opgeroepen, de eerste assistent operateur. Deze kwam naar de afdeling om de situatie te kunnen inschatten. Klager had last van blaaskrampen en de katheter was niet goed meer te spoelen. Bij het gebruik van de bladderscan werd een lege blaas gezien. De collega heeft daarop een echoapparaat naar de afdeling urologie laten komen. Daarmee werd geconstateerd dat de blaas niet leeg was en de katheter niet meer op de goede plek zat. Uiteindelijk is onder algehele narcose een cad geplaatst door collega’s van verweerder. Verweerder heeft hiermee geen bemoeienis gehad.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij de katheter verkeerd heeft ingebracht en dat hij klager te vroeg heeft verplaatst naar de patiëntenkamer in plaats van klager onder controle te houden totdat de urine op gang kwam.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft als eerste operateur de TURP uitgevoerd maar is voor het overige niet bij het postoperatieve project betrokken geweest. Verweerder is van mening dat hij verdedigbare keuzes heeft gemaakt. Verweerder constateerde een relatief kleine prostaat, die stug was.

Verweerder heeft een katheter 24 ingebracht met 10-15 cc in de ballon bij deze kleine prostaat. Klager is vervolgens naar de verkoeverkamer gebracht. De anesthesioloog beslist of de patiënt naar de afdeling kan. Dit blijkt ook uit het anesthesieverslag.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de katheter niet goed zou zijn geplaatst oordeelt het college dat deze klacht ongegrond is, gelet op het volgende. Het college stelt vast dat klager niet heeft onderbouwd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de katheter niet juist zou zijn geplaatst. Dat van een onjuist geplaatste katheter sprake zou zijn blijkt ook niet uit de overgelegde stukken van klager noch van verweerder. Het college stelt wel vast dat de stukken een compleet beeld geven van de operatie en de recovery.

Ook het klachtonderdeel dat verweerder klager te vroeg naar de afdeling heeft laten verplaatsen is naar het oordeel van het college ongegrond, reeds omdat dit niet een beslissing is geweest van verweerder maar van de anesthesioloog. Overigens blijkt uit het anesthesieverslag niet dat hier sprake zou zijn geweest van een onjuiste beslissing.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-

van Meerwijk als lid-jurist, dr. G.J.M. Akkersdijk, C.I.M. Aalders en dr. W.F.R.M. Koch als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.