ECLI:NL:TGZREIN:2017:116 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1712

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:116
Datum uitspraak: 03-11-2017
Datum publicatie: 03-11-2017
Zaaknummer(s): 1712
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Arts. Klacht: meerdere onjuiste en tegenstrijdige adviezen gegeven, geweigerd adviezen te herzien en geen contact opgenomen met behandelende orthopeden (1), geen antwoord gegeven op vragen over adviezen (2). College: 1 ongegrond; verweerder mocht tot advies komen. 2 gegrond; verweerder had vragen over advies moeten beantwoorden. Waarschuwing.

Uitspraak: 3 november 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 januari 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

arts

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en een aanvulling daarop

-          het verweerschrift en een aanvulling daarop

-          de repliek

-          de dupliek

-          de brief d.d. 3 september 2017 van klager met bijlagen.

De klacht is ter openbare zitting van 2 oktober 2017 behandeld. Verweerder was aanwezig. Klager is niet verschenen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager heeft op 14 november 2013 een bedrijfsongeval gehad. Klager was een cilinderslot aan het vervangen, waarbij hij op zijn knieën zat. Vervolgens is er een wagen van de schoonmaakploeg tegen zijn rechteronderbeen gereden, waardoor zijn rechteronderbeen naar buiten is geduwd. Klager hoorde een krak en zijn knie werd direct dik. Sinds het ongeval heeft klager last van pijn aan zijn knie. Klager werd hiervoor gezien door zijn huisarts, de fysiotherapeut en door een orthopedisch chirurg.

De (voormalig) advocaat van klager heeft in het kader van een letselschadeprocedure verweerder gevraagd een advies uit te brengen. Verweerder heeft op 28 mei 2015 en op 2 december 2015 een advies uitgebracht.

In het advies van 28 mei 2015 staat onder andere het volgende genoteerd:

“Lichamelijk onderzoek:

Rechterknie: er is een geringe atrofie van de quadriceps. Er is geen hydrops. Er zijn geen crepitaties. De banden zijn stabiel. Bij gestrekt heffen tegen weerstand is er pijn aan de laterale zijde van de knie.

Beschouwing :

Betrokkene heeft door het ongeval letsel opgelopen aan de rechterknie. Er was direct sprake van een forse zwelling en uit de MRI-scan blijkt dat 2 maanden na het ongeval nog steeds een hydrops( vocht ) in de knie aanwezig was. Er moet dus sprake zijn geweest van een intra-articulair letsel.

Op de MRI-scan is een kraakbeen beschadiging zichtbaar aan de mediale zijde. Gezien het ongevalsmechanisme zou je een beschadiging verwachten aan de laterale zijde van de knie. De medisch adviseur van de wederpartij heeft hierover ook al een opmerking gemaakt. Er zijn geen afwijkingen gevonden aan de meniscus of de banden en dat komt overeen met de bevindingen bij mijn lichamelijk onderzoek.

Betrokkene heeft een brace voor zijn knieklachten maar het is mij niet duidelijk wat hiervoor de indicatie is. Er is immers geen instabiliteit. Een instabiliteitsgevoel is wel aanwezig maar dat moet men oplossen met krachttraining en niet met een brace. Betrokkene heeft nog geen fysiotherapie gehad voor dit probleem.

Door het ongeval is er waarschijnlijk een kraakbeenletsel ontstaan waardoor er beperkingen zijn voor langdurig staan en lopen, knielen, kruipen, hurken en traplopen. Ik ben het met de medisch adviseur van de wederpartij eens dat een orthopedische expertise bij collega [naam] noodzakelijk is.  …

Conclusie :

Door het ongeval is er een kraakbeenletsel ontstaan in de knie. De huidige klachten en beperkingen zijn een gevolg van het ongeval. Er is een medische eindtoestand. Een orthopedische expertise is noodzakelijk. Na het ongeval ook psychische problemen ontstaan door de houding van de werkgever. Dit is nu aan het verbeteren.”.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

  1. zijn belangen bij een voortvarende schadeafhandeling op het spel heeft gezet doordat hij meerdere onjuiste en tegenstrijdige adviezen heeft gegeven, heeft geweigerd zijn adviezen te herzien c.q. aan te passen en geen contact heeft opgenomen met klagers behandelende orthopeden om van gedachten te wisselen;
  2. geen antwoord heeft willen geven op inhoudelijke vragen van (de – opvolgend – advocaat van) klager over zijn adviezen.

Klager heeft ter onderbouwing nog het volgende aangevoerd.

Klager is gediagnosticeerd met een theaterknie, waarbij fysiotherapie en een brace worden aanbevolen. Klager is van mening dat verweerder contact had moeten opnemen met de behandelend orthopeden waarom zij tot deze conclusie kwamen als er twijfels bij hem waren.

Toen de opvolgend advocaat van klager verweerder vroeg om uitleg over de tegenstrijdige adviezen en gemiste diagnose, weigerde verweerder te reageren.

4. Het standpunt van verweerder

Ad 1

Verweerder is van mening dat klager niet heeft onderbouwd waarom verweerder zijn belang bij een voortvarende schadeafwikkeling op het spel heeft gezet. Verweerder kan niet beoordelen of  sprake is van een voortvarende schadeafwikkeling. Verweerder heeft op 28 mei 2015 een advies uitgebracht. Daarin heeft verweerder al voorgesteld een expertise van een orthopedisch chirurg te vragen. Als dit advies was opgevolgd, was de schade mogelijk al afgewikkeld.

Volgens verweerder was zijn conclusie exact hetzelfde als de conclusie van de behandelend orthopedisch chirurg, namelijk dat er bij klager sprake was van patellofemorale klachten. Er was dan ook geen reden om contact op te nemen met de behandelend orthopeden.

Verweerder heeft inderdaad het dragen van een brace in twijfel getrokken. Uit de medische stukken bleek ook niet dat de behandelend specialist van mening was dat een brace noodzakelijk was. De brace is op verzoek van klager voorgeschreven. De primaire behandeling bij dergelijke klachten bestaat uit het trainen van de bovenbeenspieren.

Nu de conclusie van verweerder overeenkwam met de diagnose van de behandelend specialist, was er geen reden het advies aan te passen. Daarbij dient verweerder in een letselschadezaak de advocaat onafhankelijk te kunnen adviseren.

Ad 2

Verweerder heeft (aanvankelijk) geen antwoord gegeven op de vragen van de opvolgend advocaat van klager omdat hij van deze advocaat geen opdracht had gekregen.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel 1 overweegt het college als volgt .

Het college begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat klager stelt dat verweerder geen deugdelijk advies heeft uitgebracht.

Toetsingskader

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1.      het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.      het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.      in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.      het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.      de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Op grond van artikel 2 lid 1 van de Beroepscode voor geneeskundig adviseurs werkzaam in particuliere verzekeringszaken en/of personenschadezaken dient de geneeskundig adviseur de gezondheidstoestand van de betrokkene in de ruimste zin van het woord te beoordelen om tot een advies te komen aan de opdrachtgever.

De beoordeling

Verweerder heeft om tot zijn advies te komen het dossier van klager bestudeerd, een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Verweerder is bij zijn advies niet afgeweken van het oordeel van de behandelend orthopeden en behoefde derhalve naar het oordeel van het college niet met hen te overleggen alvorens tot een advies te kunnen komen. Tevens acht het college het correct dat verweerder heeft aangegeven dat een orthopedische expertise noodzakelijk is, nu dit gebied niet tot zijn expertise behoorde. Verweerder is gezien het voorgaande in redelijkheid tot zijn oordeel kunnen komen.

Het college is echter wel van oordeel dat het beter ware geweest als verweerder de diagnoses en conclusies van de behandelend orthopeden duidelijker en beter herleidbaar in zijn advies had weergegeven. Met betrekking tot het derde en vierde door het CTG geformuleerde criterium is het college derhalve van oordeel dat het handelen van verweerder beter had gekund. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het echter niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het college is, gelet op de overgelegde stukken en de door verweerder tijdens de behandeling van de zaak gegeven toelichting, van oordeel dat verweerder binnen deze grenzen is gebleven.

Het enkele feit dat klager het niet eens was met het advies, maakt niet dat verweerder het advies had moeten aanpassen.

Of ten gevolge van het advies van verweerder het belang van klager bij een voortvarende schadeafhandeling op het spel is gezet, kan en mag het college ten slotte niet beoordelen nu het college niet kan en mag beantwoorden of er een causaal verband heeft bestaan tussen het handelen of nalaten van verweerder en het uiteindelijk gevolg van het verweten handelen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2 overweegt het college als volgt .

Verweerder heeft aanvankelijk geen antwoord willen geven op vragen van de nieuwe advocaat van klager over de door hem uitgebrachte rapportages. Het verweer dat verweerder van deze advocaat geen opdracht had ontvangen, kan niet slagen. De nieuwe advocaat van klager geldt als opvolgend advocaat van klager. De vragen betroffen het eerder uitgebrachte advies van verweerder ten behoeve van de letselschadezaak; er was geen sprake van een verzoek om een nieuw advies.

Mede op grond van artikel 5 van de hierboven genoemde beroepscode had verweerder derhalve de vragen over zijn eerder gegeven advies dienen te beantwoorden. De bewoordingen van de opvolgend advocaat in zijn e-mailcorrespondentie met verweerder ontslaan verweerder niet van die verplichting. Ongeacht de wijze waarop informatie aan verweerder werd gevraagd, diende verweerder op professionele gronden en in zakelijke bewoordingen de vragen te beantwoorden

Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

De maatregel

Nu het tweede klachtonderdeel gegrond is, te weten dat verweerder niet op een professionele manier de vragen van de tweede advocaat van klager heeft beantwoord, zal het college verweerder hiervoor een maatregel opleggen. Gezien de aard en de ernst van het verweten handelen, meent het college te kunnen volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

-          legt verweerder daarvoor de maatregel van waarschuwing op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. T. Zuidema als voorzitter, mr. dr. P.P.M. van Reijsen als lid-jurist, H.W.J. Koot, dr. H.A.M. Sinnige en J.C.F.  Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

3 november 2017 in aanwezigheid van de secretaris.