ECLI:NL:TGZRAMS:2017:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/387T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:88
Datum uitspraak: 18-07-2017
Datum publicatie: 18-07-2017
Zaaknummer(s): 2016/387T
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klaagster stelt dat verweerder, tandarts, haar er niet (tijdig) voor heeft gewaarschuwd dat ze aan parodontitis leed. Er is door verweerder hiervoor geen behandeling opgestart en klaagster stelt dat zij als gevolg daarvan elementen is kwijtgeraakt. Verweerder voert verweer.   niet-ontvankelijk

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 21 juli 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B ,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: C, partner van klaagster,

tegen

D,

tandarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. A.M. de Koning, advocaat te Den Haag.

1.         De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met bijlagen;

-                      het verweerschrift met bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 23 januari 2017 gehouden vooronderzoek met daaraan gehecht de door klaagster overgelegde gebitsfoto’s;

-                      de op 10 april 2017 binnengekomen brief van klaagster;

-                      de op 16 mei 2017 binnengekomen brief van klaagster.  

1.2. De zaak is op 2 juni 2017 op een openbare zitting behandeld. Klaagster was aanwezig, evenals C. Verweerder was ook aanwezig en werd bijgestaan door mr. De Koning. Mr. De Koning heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitnotities, die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1. Verweerder is sinds 2008 werkzaam als tandarts en voert sinds 2010 een eigen praktijk.

2.2. Klaagster en haar partner zijn patiënt geweest bij verweerder. Klaagster is voor het eerst bij verweerder op consult geweest op 21 oktober 2010. In het dossier van klaagster is aangetekend:

“AS 21-10-2010: pt eerste keer / DPSI: 3/2/3/3/2/3 / gingivitis-lichte paro / Veel plak mn interdentaal ->instructie stokers, floss of ragers en randen tandvlees meenemen met poetsen. aesies och en nu cervitec behandelen (periodiek).

AS: 21-04-2011: DPSI:323323 / mhg veel beter maar nog steeds niet zoals we zouden willen, wel vooruitgang (plak 60%)/ pt zegt interdentaal te reinigen (effect matig??)/ tandvlees nog beetje steeds onrustig (advies 3 mndlijks>pt denkt erover na) (…) vullen: 45vv46vv (…) kroonranden, vooral 16 48!!!op verzoek pt niet ingrijpen overige easies och door cervitec (periodiek)

AS: 06-10-2011: zelfde als vorige keren, pt denkt nog steeds na over 3 mndlijks (plak>50%), RAGERS!!!!!!

AS: 22-05-2012: idem vorige keren NOG STEEDS NIET VOLDOENDE RAGERS!!!!

AS: 05-06-2012: PAT HEEFT ZICH UITGESCHREVEN (…)

2.3. Over de beëindiging van de behandelrelatie per 5 juni 2012 heeft klaagster op 5 juni 2014 een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Bij beslissing van 14 juli 2015 heeft dat college de klacht dat verweerder klaagster zonder haar toestemming heeft uitgeschreven uit de praktijk gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het beëindigen van de behandelrelatie had door verweerder beter gedocumenteerd en gecommuniceerd moeten worden, aldus het college. Verweerder heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft het beroep bij beslissing van 10 maart 2016 ongegrond verklaard.

2.4. Klaagster heeft haar patiëntenkaart op 13 juni 2013 ontvangen.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij, samengevat:

1)    klaagster niet op 21 oktober 2010 noch later heeft ingelicht dat zij leed aan parodontitis en door geen behandelplan te maken;

2)    de parodontitis niet heeft behandeld en geen DPSI-metingen heeft uitgevoerd;

3)    klaagster heeft laten behandelen door een preventieassistente.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Verweerder heef t zich onder meer op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht, nu zij veel eerder in de gelegenheid is geweest om over de behandeling te klagen en zij dat expliciet niet heeft gedaan.

Het college stelt in dit verband voorop dat klaagster op 5 juni 2014 over de beëindiging van de behandelovereenkomst tegen verweerder een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft ingediend, die de klacht gegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft deze beslissing bekrachtigd en heeft daarmee een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing gewezen.

5.2. Het verweer stelt de vraag aan de orde of klaagster, die al eerder een klacht tegen verweerder heeft ingediend waarop door de tuchtrechter in eerste aanleg definitief is beslist en welke beslissing in hoger beroep is bevestigd, opnieuw een (andere) klacht tegen betrokkene mag indienen, en zo ja, in welke gevallen dat dan mogelijk is.

5.3. De eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde, en in het bijzonder het beginsel van concentratie van klachten, brengen mee dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen

een zorgverlener tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt. Voor de toepasselijkheid van het beginsel van concentratie van klachten is niet vereist dat het bij beide klachten om hetzelfde feitencomplex gaat, zij het dat in geval van hetzelfde feitencomplex dit beginsel zich nog dwingender voordoet. Een uitzondering op het beginsel vormt de situatie dat een klager niet eerder van de door hem gestelde fouten van de betrokken zorgverlener waarop de nieuwe klacht is gebaseerd, op de hoogte was en deze evenmin eerder had kunnen ontdekken.

5.4. Het college stelt wat dat laatste betreft vast dat klaagster haar patiëntenkaart op 13 juni 2013 heeft ontvangen. Zij heeft op 5 juni 2014 tegen verweerder een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag ingediend over de beëindiging van de behandelrelatie. Naar het oordeel van het college had klaagster toen ook de onderhavige klacht tegen verweerder kunnen indienen. Ter gelegenheid van het vooronderzoek heeft zij verklaard daarvan te hebben afgezien omdat zij eerst de klacht over de beëindiging van de behandelrelatie wilde afronden. Dat moge zo zijn, maar daarmee doet de hiervoor genoemde uitzondering op het beginsel van concentratie van klachten zich dus niet voor.

5.5. Los hiervan kan het college zich op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet aan de indruk onttrekken dat het klaagster en haar partner C, die ook onder behandeling van verweerder stond, er om te doen is verweerder zo veel mogelijk “aan te pakken”, via het tuchtrecht en ook het klachtrecht, kennelijk omdat de verhoudingen tussen partijen volledig zijn verziekt. Tekenend hiervoor is dat C, thans ter zitting aanwezig als gemachtigde van klaagster, de klacht van klaagster heeft aangegrepen om opnieuw een podium te vinden voor zijn klachten tegen verweerder, waarover het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag en ook het Centraal Tuchtcollege, op respectievelijk 14 juli 2015 en 10 maart 2016 al definitief hebben geoordeeld. Voor het op een dergelijke wijze “aanpakken” van een zorgverlener is het tuchtrecht niet bedoeld. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht. 

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist op 2 juni 2017 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

H.C. van Renswoude, B.D. Stibbe en R. Rowel, leden-tandarts,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter