ECLI:NL:TGZRAMS:2017:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/033

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:87
Datum uitspraak: 18-07-2017
Datum publicatie: 18-07-2017
Zaaknummer(s): 2017/033
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de (staf)arts dat hij in zijn advies aan de juridisch adviseur onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder overleg met hem en/of behandelende sector in korte tijd tot de conclusie te komen dat er geen indicatie was voor nader onderzoek met betrekking tot de vraag of psychische problematiek een rol heeft gespeeld bij het incident (smokkelen van sigaretten) waarvan klager is beschuldigd.   Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 7 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag binnengekomen klacht, die na doorzending op 23 januari 2017 is binnengekomen bij dit college, van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk,

tegen

C,

bedrijfsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. W .J. Boer, advocaat te Rotterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de op 18 mei 2017 binnengekomen faxbrief van de gemachtigde van klager, waarin is verzocht om aanhouding van de zaak. Dit verzoek is afgewezen. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager toegelicht dat het verzoek op een misverstand berustte.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 6 juni 2017 behandeld gelijktijdig met de klacht tegen verweerder met zaaknummer 17/082.

Partijen waren met hun gemachtigden aanwezig. Ook was de vader van klager aanwezig.

2.         De feiten

2.1       Klager, geboren oktober 1981, is als opsporingsambtenaar werkzaam geweest bij de E van de F op G. Er is een ontslagprocedure tegen hem in gang gezet omdat hij met een collega een aantal sloffen sigaretten illegaal had ingevoerd. De collega heeft ook een klacht ingediend (17/082).

2.2       Verweerder is stafarts bij de F. Als zodanig is hij adviseur van de H van de F. Eén van de juridisch adviseurs van de H heeft op 27 juni 2016 aan verweerder advies gevraagd over klager en zijn collega. Diezelfde middag heeft zij verweerder een e-mail gestuurd waarin zij schreef dat klager en zijn collega waren gehoord in verband met het invoeren van 69 respectievelijk 81 sloffen sigaretten en dat klager kampt met een (diagnose) depressie/jeugdtrauma. Zij vroeg aan verweerder om zijn visie of de psychische problematiek van invloed kan zijn geweest op het incident. De vraag werd gesteld omdat in voorkomende gevallen door de F aan een extern onderzoeksbureau een toerekeningsvatbaarheidsonderzoek wordt gevraagd, op kosten van de F.  Verweerder heeft dezelfde middag op de e-mail geantwoord dat hij geen aanleiding zag om een causaal verband te veronderstellen tussen de genoemde psychische problematiek en het (bij herhaling) vertoonde gedrag.

2.3       Later, op 1 juli 2016 om 12.10 uur heeft de jurist opnieuw per e-mail (bij benadering) dezelfde vraag aan verweerder voorgelegd, omdat ze een formeler antwoord wilde ontvangen. In de e-mail schrijft ze dat klager voor zijn depressie/jeugdtrauma is behandeld maar dat de behandeling op dat moment op pauze stond. Zij vroeg verweerder of nader onderzoek nodig was naar de vraag of de psychische problematiek van invloed kan zijn geweest op het incident. Hierop heeft verweerder op 1 juli 2016 om 13.12 uur geantwoord dat niet kan worden uitgesloten dat de genoemde psychosociale problematiek een rol heeft gespeeld in het dagelijks functioneren van klager, maar dat dit niet hetzelfde is als een causale relatie tussen de gedragingen (smokkelen van sigaretten) en de mogelijke psychische klachten. Verweerder lichtte dit toe door te schrijven dat hij nergens uit opmaakte dat klager en zijn collega op het moment van hun keuze niet vrijelijk over hun wil konden beschikken om tot een andere beslissing te komen. Een toerekeningsvatbaarheidsonderzoek was volgens verweerder dan ook niet geïndiceerd, zo schreef hij.   

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in zijn laatste e-mail zijn conclusie binnen een uur heeft getrokken zonder zich op de hoogte te stellen van het medisch dossier van klager, zonder contact op te nemen met zijn psychiater, psycholoog of arbo-arts, zonder zich te informeren over zijn medicijngebruik en zonder hem te horen of te onderzoeken. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat het advies van verweerder bovendien onjuist was. Volgens klager is sprake van laakbaar medisch handelen van verweerder, waardoor niet is overgegaan tot een onderzoek naar zijn toerekeningsvatbaarheid. 

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft toegelicht dat hem een intern medisch advies is gevraagd. Het ging om een inschatting of er een causale relatie was tussen de ongeoorloofde invoer van de sigaretten en de aangevoerde psychische klachten. Dit had te maken met de overweging om een extern deskundige (een forensisch psycholoog) in te schakelen op kosten van de F. Klager had daar geen recht op en hij was vrij om dat onderzoek zelf aan te vragen, op eigen kosten, indien de F geen deskundige zou inschakelen. Verweerder heeft de casus besproken met zijn plaatsvervangend stafarts en beiden kwamen tot de conclusie dat een dergelijk onderzoek op kosten van de F niet aangewezen was. Het inwinnen van informatie bij de behandelaar(s) van klager zou niets hebben veranderd in de overwegingen van verweerder. Hij meent dat zijn advies, gelet op de situatie zoals die destijds was, juist is geweest.

5.         De beoordeling

5.1.      Aan verweerder is een intern medisch advies gevraagd, dat een beroepsmatige inschatting vergde van de geestelijke gezondheidstoestand van klager. Verweerder heeft een beperkte vraag voorgelegd gekregen, te weten de vraag of hij adviseerde om een externe deskundige in te schakelen op kosten van de F voor een onderzoek naar de vraag of de psychische problematiek van klager (een (diagnose) depressie/jeugdtrauma) van invloed kon zijn geweest op de aan hem verweten gedraging van het (bij herhaling) illegaal invoeren van sloffen sigaretten.

5.2.      De stelling van klager dat verweerder zich bij zijn advisering beter op de hoogte had moeten stellen van de medische situatie van klager, met name zijn psychische gesteldheid, volgt het college niet. Klager was destijds niet arbeidsongeschikt en niet in behandeling bij een psychiater of psycholoog. Van suïcidaliteit of ernstige psychische klachten was op dat moment geen sprake. Bovendien had klager naar aanleiding van het advies van verweerder bezwaar kunnen maken of om een onderhoud kunnen vragen. Ook had klager de mogelijkheid om zelf op zijn eigen kosten een deskundigenonderzoek aan te vragen. Dit alles maakt dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening  is gebleven door zijn advies te baseren op de informatie van de jurist. Ook de inhoud van het advies kan de toets der kritiek doorstaan: verweerder heeft in redelijkheid kunnen menen dat een causale relatie tussen de herhaalde illegale invoer en de toenmalige psychische problematiek van klager onwaarschijnlijk was en dat een deskundigenonderzoek dus niet geïndiceerd was. Verweerder heeft, anders dan de gemachtigde ter zitting heeft bepleit, niet gehandeld in strijd met de KNMG Richtlijn Omgaan met medische gegevens (de versie die destijds gold).  

5.3.      De conclusie is dan ook dat de klacht, zowel ten aanzien van de wijze waarop het advies tot stand is gekomen als de inhoud van het advies, ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.4.      Overigens heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat de werkwijze inmiddels is aangepast en dat de stafarts in voorkomende gevallen geen advies meer geeft over de vraag of een deskundige zal worden ingeschakeld om onderzoek te doen naar een mogelijk causaal verband tussen de verweten gedraging en de psychische toestand van de betrokkene. Die afweging is thans in handen van de juristen.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 18 juli 2017 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

drs. D.E. de Jong, drs. J.M.C. van Dam en mr.drs. E.G. van der Jagt, leden-arts,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr.  M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter