ECLI:NL:TGZRAMS:2017:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/314F

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:83
Datum uitspraak: 14-07-2017
Datum publicatie: 14-07-2017
Zaaknummer(s): 2016/314F
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster, (kinder)fysiotherapeute, een verklaring aan de advocaat van zijn (ex)echtgenote te hebben verstrekt ten behoeve van een juridische procedure. De verklaring bevat volgens de vader meer dan strikt medische feiten. Klager, gezaghebbende vader, heeft hiervoor geen toestemming verleend. Van toestemming van de moeder blijkt evenmin. Ook stelt klager niet de bijlagen te hebben ontvangen die bij de verklaring horen. Volgens klager heeft verweerster hiermee onder meer zijn beroepsgeheim geschonden. Verweerster voert verweer.  Gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. J. van Embden, advocaat te Amstelveen,             

tegen

C,

fysiotherapeut,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 19 december 2016 gehouden vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 2 juni 2017 behandeld.

Partijen waren aanwezig vergezeld van hun gemachtigden. Door mr. Van Embden zijn

pleitaantekeningen overgelegd.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerster is werkzaam als kinderfysiotherapeut. Gedurende de periode juli 2013 tot en met mei 2014 heeft verweerster twee van de drie minderjarige kinderen (jonger dan 12 jaar) van klager in behandeling gehad.

2.2.      Op 13 juni 2016 ontving verweerster een e-mail van de advocaat van de echtgenote en moeder van de kinderen van klager. Deze advocaat stond de echtgenote bij in de echtscheidingsprocedure met klager. Verweerster werd in die e-mail gevraagd een viertal vragen te beantwoorden. Deze vragen luidden:

“(1)      Is het juist dat cliënte met haar kinderen bij u in behandeling is geweest?

(2)       In welke periode was dit?

(3)       Zijn er zaken die u opgevallen zijn waarover u zich zorgen maakt? In het bijzonder over de kinderen?

(4)       Is het juist dat cliënte tezamen met haar schoonvader kwam? Hoe verliep dat dan?

Bijgaand stuur ik de toestemmingsverklaring van cliënte in.”

2.3.      Zowel klager als zijn echtgenote hadden het gezag over de kinderen.

2.4.      Verweerster heeft de vragen per brief aan de advocaat van de moeder als volgt beantwoord: “(…) H (RTG: naam zoon) heb ik in de periode (…) dertien keer gezien.

J (RTG: naam dochter) heb ik in de periode (…) zeven keer gezien.

Eenmalig ben ik in de thuissituatie geweest om praktisch advies te geven vanwege de houdingsvoorkeur van H. Dit werd niet gewaardeerd. Vader was boven en kon niet meekijken met mijn advies vanwege werk. De daaropvolgende behandelingen vonden in de praktijk plaats. Moeder kwam vergezeld door opa. Opa zat afzijdig van het geheel. Moeder stelde zich actief op, wilde mijn advies op te volgen. Vader kwam een aantal keer mee. Over hem werd gezegd dat hij vanwege ziekte opgenomen was en vergeetachtig was. Hierom en vanwege werk zag ik vader minder vaak.

De behandeling van J was gestopt omdat haar gedrag de beperkende factor was om haar te begeleiden. Bij H had ik aarzelingen over de mate waarin er aandacht besteed kon worden aan het probleem (een voorkeurshouding) vanwege de 3 jonge kinderen waar zorg voor was.

Zoals ook te lezen in de bijgevoegde rapportage, lees ik in mijn medisch dossier terug over de kwetsbare thuissituatie. Hoe de preziese thuissituatie is geweest, werd mij niet duidelijk.

Zie vijf bijlagen voor verdere informatie (…)”.

2.5.      Door de advocaat is deze brief met bijlagen (kopieën van brieven uit het medisch dossier) aan een pleitnota gehecht in een procedure bij de rechtbank tot vaststelling van voorlopige voorzieningen inzake de echtscheiding. Verweerster heeft over het verstrekken van informatie geen overleg gevoerd met de moeder of met klager. Zij heeft klager niet verzocht om toestemming met betrekking tot het verstrekken van (deze) informatie. Zij heeft klager geen kopie van de door haar verstrekte informatie gezonden.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster met de door haar afgegeven verklaring haar geheimhoudingsverplichting jegens de kinderen heeft geschonden. Verweerster heeft daarbij de privacy van klager, zijn vader en de drie kinderen geschonden door mededelingen over hen te doen in de verklaring. Zij heeft daarbij pro-actief stelling genomen tegen klager en partij gekozen. Zij is gebruikt in een echtscheidingsprocedure, aldus klager.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij voert aan dat beide ouders het gezag over de kinderen hadden, zodat verweerster de andere ouder niet om toestemming hoefde te vragen voor het verstrekken van informatie. Verweerster heeft informatie uitgewisseld met de advocaat van de moeder, waarmee zij informatie uit het medisch dossier mocht delen. Van schending van privacy is geen sprake. Het behoort tot de adequate beroepsuitoefening van de kinderfysiotherapeut om ruime aandacht te besteden aan de thuissituatie van het kind. De informatie over de thuissituatie die is verstrekt was relevant voor een beslissing van de rechter in het belang van het kind, welk belang zij moest dienen, aldus verweerster. Zij heeft geen partij gekozen. Verweerster acht de klacht niet-ontvankelijk voor zover het de privacyschending van “overige familieleden” betreft.

Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college stelt vast dat het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (verder: KNGF) geen regeling heeft vastgesteld voor het omgaan met medische gegevens door fysiotherapeuten, zoals bij het verstrekken van medische informatie aan derden. Door de beroepsgroep wordt gekeken naar de richtlijn omgaan met medische gegevens van de KNMG. In die richtlijn staat onder meer: “een geneeskundige verklaring is een (schriftelijke) verklaring die door een arts is opgesteld ten behoeve van een patiënt die onder behandeling van die arts staat of stond. Een geneeskundige verklaring bevat een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt of diens gezondheidstoestand. De verklaring dient een ander belang dan behandeling of begeleiding.” Het is het college gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over wanneer welke informatie met wie mag worden gedeeld, zodat het aanbeveling verdient dat de beroepsvereniging een richtlijn ter zake opstelt. Het college geeft verweerster in overweging daarvoor aandacht te vragen bij haar beroepsvereniging. 

5.2.      Kern van de klacht is of verweerster zorgvuldig heeft gehandeld bij het verstrekken van (deels medische) informatie aan de advocaat. Uitgangspunt is dat een zorgverlener vanwege zijn beroepsgeheim in beginsel geen medische informatie verstrekt. Dat is anders indien de patiënt daarvoor toestemming geeft. Anders dan klager stelt, is een schriftelijke toestemmingsverklaring van de patiënt of diens wettelijk vertegenwoordiger daarvoor niet vereist, de toestemming kan ook mondeling worden gegeven en door de zorgverlener worden aangetekend in het medisch dossier. Verweerster voert aan dat zij schriftelijk toestemming heeft gekregen, wat klager betwist. Het college kan slechts in beperkte mate aan materiële waarheidsvinding doen, zodat zij uitgaat van de juistheid van de door verweerster overgelegde toestemmingsverklaring. Uit die verklaring wordt echter niet duidelijk voor het verstrekken van welke informatie en met welk doel aan verweerster toestemming is gegeven. Het lijkt veeleer te gaan om een volmacht ten behoeve van de advocaat om inlichtingen in te winnen.

5.3.      Aan verweerster kan worden toegegeven dat een advocaat optreedt als gemachtigde (vertegenwoordiger) van de patiënt, of zoals in dit geval van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënten. Omdat van een advocaat verondersteld mag worden dat hij optreedt namens en in het belang van zijn cliënt, mag hij informatie ontvangen. Juridisch wordt ervan uitgegaan dat de patiënt daarvoor toestemming heeft gegeven en, in geval van twijfel, kan aan de patiënt c.q. vertegenwoordiger worden verzocht of hij instemt met informatieverstrekking aan zijn advocaat en zo nodig worden gevraagd een machtiging te verstrekken. Het privacybelang van een ander mag daarbij echter niet worden geschaad. Dat is bijvoorbeeld het geval als in het medische dossier gegevens staan over een andere persoon. Die gegevens uit het medische dossier mag de zorgverlener niet aan de advocaat verstrekken.

5.4.      Verweerster heeft op eerste verzoek vragen van de advocaat van de moeder beantwoord en - op eigen initiatief - meer informatie verstrekt, waaronder delen uit het medisch dossier van de minderjarige kinderen. Het college is van oordeel dat verweerster daarmee een medische verklaring zoals onder 5.1. bedoeld aan de advocaat heeft afgegeven. Uit het onderzoek ter zitting is het college bovendien gebleken dat verweerster zich niet, althans onvoldoende rekenschap heeft gegeven van haar handelwijze in deze. Verweerster heeft bepleit dat een patiënt recht heeft op een afschrift van het medisch dossier en dat zij om die reden het medisch dossier aan de advocaat mocht verstrekken. Daarmee miskent verweerster haar eigen verantwoordelijkheid in deze. Allereerst dient bij voorkeur in overleg met een patiënt of diens wettelijk vertegenwoordiger duidelijk worden bepaald welke informatie mag worden uitgewisseld en met welk doel, waarbij de zorgverlener dient te beoordelen in hoeverre het geven van informatie noodzakelijk en geboden is en het verstrekken van afschriften uit het medisch dossier proportioneel is. Het college stelt vast dat verweerster, ondanks de onduidelijke toestemmingsverklaring zoals hiervoor is overwogen, geen contact heeft gezocht met de moeder of de advocaat om over het verzoek en het doel daarvan te overleggen.

5.5.      De gegevensverstrekking moet zich daarnaast beperken tot antwoorden op een specifieke vraagstelling en tot uitsluitend relevante feitelijke informatie. Uit de antwoorden van verweerster op vragen van het college is gebleken dat verweerster zich daartoe niet heeft beperkt, waarbij bovendien niet alleen feiten door verweerster zijn verstrekt. Verweerster meent dat zij louter objectief heeft gereageerd en geen partij heeft gekozen. Als zodanig kunnen in ieder geval niet worden aangemerkt de volgende zinsneden van verweerster: “Dit werd niet gewaardeerd. (…)  Vader kwam een aantal keer mee. Over hem werd gezegd dat hij vanwege ziekte opgenomen was en vergeetachtig was. Hierom en vanwege werk zag ik vader minder vaak. (…) De behandeling van J was gestopt omdat haar gedrag de beperkende factor was om haar te begeleiden. Bij H had ik aarzelingen over de mate waarin er aandacht besteed kon worden aan het probleem (een voorkeurshouding) vanwege de 3 jonge kinderen waar zorg voor was.

(…) Zoals ook te lezen in de bijgevoegde rapportage, lees ik in mijn medisch dossier terug over de kwetsbare thuissituatie. Hoe de preziese thuissituatie is geweest, werd mij niet duidelijk.” Uit laatste zinsnede blijkt bovendien dat verweerster zich over de thuissituatie van klager uitlaat terwijl zij daarvan niet goed op de hoogte was. Ook heeft zij informatie verstrekt over een derde, opa. Verweerster heeft miskend dat zij terughoudend diende te zijn met het afgeven van haar verklaring temeer nu deze nogal eens worden opgesteld op basis van ‘indrukken’ van de arts of patiënt en niet op basis van medisch-inhoudelijke argumenten. Verweerster had naar het oordeel van het college om die redenen geen antwoord moeten geven op de door de advocaat gestelde vragen 3 en 4.

5.6       Verweerster had zich bovendien rekenschap moeten geven van het feit dat zij mogelijk zou worden betrokken in een belangenconflict, terwijl ook een afgeronde behandelrelatie daarvan juist vrij dient te blijven. Ook had verweerster duidelijk kunnen zijn dat de door haar verstrekte verklaring zou worden betrokken in een gerechtelijke procedure nu de advocaat in zijn e-mail heeft geschreven dat hij de moeder bijstond in haar echtscheidingszaak. Verweerster heeft verklaard dat zij de rechter goed wilde voorlichten over de kinderen en daarmee ook delen van het medisch dossier heeft verstrekt. Het was verweerster bekend dat haar informatie zou worden gebruikt in een procedure. Naar het oordeel van het college had zij om die reden moeten afzien van informatieverstrekking. Bij het afgeven van een dergelijke verklaring over de kinderen in een echtscheidingsprocedure gaat het om een belang, hun verblijfplaats, dat buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van verweerster ligt en dat bovendien een ander doel dient dan de medische behandeling of begeleiding.

5.7       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij/zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Hoewel bij het handelen van verweerster een berisping past, volstaat het college met het opleggen van een waarschuwing. Daarbij neemt het college in aanmerking dat op dit moment een duidelijke richtlijn van de KNGF ontbreekt. Verweerster heeft bovendien de beste bedoelingen gehad bij het verstrekken van informatie over de kinderen, is niet eerder met de tuchtrechter in aanraking geweest en heeft aangegeven in de toekomst voorzichtiger te zijn alvorens informatie te verstrekken. 

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          be paalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift            Fysiopraxis ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

A.H.C.M. Snel en W.M. Mooij, leden-fysiotherapeut,

bijgestaan door mr. C. Neve, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter