ECLI:NL:TGZRAMS:2017:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/095

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:81
Datum uitspraak: 11-07-2017
Datum publicatie: 11-07-2017
Zaaknummer(s): 2017/095
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerder, oogarts, dat hij niet adequaat heeft gehandeld toen zij bij hem kwam met een forse oogontsteking. Als gevolg van dit lakse optreden heeft klaagster meerdere hersenoperaties moeten ondergaan. Tevens verwijt klaagster verweerder te liegen over de gang van zaken. Verweerder voert verweer.   Gegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 13 maart 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

oogarts,

werkzaam te D en E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift, met de bijlagen;

-                      het verweerschrift, met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      een e-mail van 17 mei 2017 namens klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot en verweerder werd bijgestaan door mr. Hiddinga voornoemd.

2.         De feiten

2.1 Verweerder is werkzaam als oogarts voor het F te D en E. Op woensdag 19 augustus 2015 is klaagster, geboren op juli 1959, door haar huisarts in verband met een zwelling rond het linkeroog met spoed verwezen naar de polikliniek oogheelkunde van het F, alwaar verweerder haar (op de locatie E) die dag heeft gezien. Klaagster had van haar huisarts reeds een antibioticumkuur van zes dagen voorgeschreven gekregen, die op 12 augustus 2015 was aangevangen en derhalve op 18 augustus 2015 was geëindigd.

2.2 Verweerder heeft na dit consult het volgende aan de huisarts van klaagster bericht:

Bovengenoemde patiente zagen wij op 19-08-2015 op onze polikliniek oogheelkunde. Sinds vorige week dinsdag verkoudheid + oogzwelling. Met penicillinekuur + ocgtt nu wel minder maar nog steeds zwelling. Had ook wangzwelling. Nu geen pijn, had wel veel groen pus uit neus.

Visus:

OD: visus zonder correctie 1.0

OS: visus zonder correctie 0.8

Oogheelkundig onderzoek:

Motiliteit goed, geen beperkingen

OD gb

OS ernstig oedeem bovenooglid

(…)

Conclusie: Preseptale cellulitis in remissie OS.

Therapie: Tobradex 3 dd 1 OS 5 dgn + afbouwen.

Beleid: Koelte; hoofd hoger leggen met slapen.

Follow-up: retour bij klachten.

2.3 Op zaterdag 22 augustus 2015 heeft de echtgenoot van klaagster in verband met aanhoudende klachten en oplopende koorts de huisartsenpost te E gebeld. Besloten werd een ambulance naar klaagster te sturen. Uiteindelijk werd geen aanleiding gezien klaagster op te nemen. Op maandag 24 augustus 2015 is klaagster alsnog met de ambulance naar de spoedeisende hulp van het F locatie D gebracht, waar na onderzoek is besloten dat klaagster met spoed moest worden geopereerd in verband met een hersenabces. Klaagster is vervolgens met spoed overgeplaatst naar het G, waar zij in de avond van 24 augustus 2015 aan een hersenabces is geopereerd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.    tijdens het consult van 19 augustus 2015 de klachten onvoldoende serieus heeft genomen en zich er met een “Jantje van Leiden” vanaf heeft gemaakt;

2.    heeft gelogen over de gang van zaken tijden het consult van 19 augustus 2015.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1 Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Bij de beoordeling staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. In dat kader oordeelt het college als volgt.

Klachtonderdeel 1

5.2 Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder tijdens het consult van 19 augustus 2015 onvoldoende of onzorgvuldig onderzoek bij klaagster heeft verricht. Klaagster heeft ter terechtzitting erkend dat verweerder (enig) onderzoek heeft gedaan en in de brief aan de huisarts maakt verweerder melding van de resultaten van visus- en oogheelkundig onderzoek. Het klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

Verweerder heeft ter terechtzitting verklaard dat klaagster tijdens het consult heeft gezegd dat de klachten waren verminderd en dat dit hem waarschijnlijk op het verkeerde been heeft gezet. Klaagster heeft dit weersproken en aangevoerd dat zij juist omdat het nog niet beter ging - er was eerder sprake van een verergering van de klachten - door haar huisarts met spoed naar verweerder is verwezen. Op de ter terechtzitting door klaagster getoonde door haar gemaakte “selfies” van haar oog van 18 augustus 2015 (de dag voor het consult bij verweerder) is een forse zwelling van het linkeroog zichtbaar. Verweerder heeft voorts na het consult van 19 augustus 2015 in zijn brief aan de huisarts vermeld dat nog steeds sprake is van een zwelling. Het college acht gezien deze omstandigheden voldoende aannemelijk dat toen verweerder klaagster op 19 augustus 2015 zag nog immer sprake was van een (vrij forse) zwelling van het linkeroog van klaagster. Ten tijde van het consult was de door de huisarts voorgeschreven antibioticumkuur afgelopen. Verweerder had nu na de beëindiging van de antibioticumkuur nog immer sprake was van een (vrij forse) zwelling van het linkeroog van klaagster niet kunnen volstaan met een follow-up bestaande uit de mededeling dat klaagster bij aanhouden of verergering van de klachten retour diende te komen, zoals hij heeft gedaan (zie de brief aan de huisarts onder 2.3). Verweerder had klaagster de dag na het consult en zo nodig de dagen daarna moeten terugzien om zich ervan te vergewissen dat daadwerkelijk een verbetering optrad van de klachten. Een dergelijk terugkombeleid is ook in overeenstemming met de in het handboek van het Wills Eye Hospital aanbevolen werkwijze na beëindiging van de antibioticumkuur bij een preseptale cellulitis, zoals de diagnose van verweerder ten tijde van het consult luidde. Dat deze diagnose ten tijde van het consult onjuist was heeft het college overigens niet kunnen vaststellen.

5.3 Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond op het punt van de onvoldoende door verweerder aan klaagster gegeven follow-up na het consult van 19 augustus 2015.

Klachtonderdeel 2

5.4 Volgens klaagster heeft verweerder gelogen over de gang van zaken tijdens het consult. Er was, anders dan verweerder stelt, geen optometrist aanwezig en deze heeft dus ook geen visustest afgenomen en de assistente heeft niets gedaan (geen metingen verricht en geen oogtest afgenomen) omdat zij dit vanwege de omvang van de zwelling niet durfde, aldus klaagster.

Het college oordeelt als volgt. Uit een uitdraai van het elektronisch patiëntendossier ten aanzien van klaagster blijkt dat naast verweerder op 19-08-2015 om 13.33 “i” was ingelogd. Verweerder heeft toegelicht dat dit I, optometrist, betreft. Gelet op deze gegevens acht het college aannemelijk dat tijdens het consult naast verweerder optometrist I aanwezig was. Het college heeft gelet op deze omstandigheid onvoldoende aanwijzingen dat verweerder wat betreft de optometrist heeft gelogen over de gang van zaken tijdens het consult van klaagster op 19 augustus 2015. Wat betreft de assistent staat in de Rapportage incidentanalyse van 11 april 2016 weliswaar vermeld dat de leestest door de assistente is gedaan, maar ter terechtzitting heeft verweerder toegelicht dat het mogelijk, en zelfs aannemelijk, is dat dit gezien de zwelling van het oog van klaagster is overgeslagen en dat door de assistente inderdaad geen onderzoekshandelingen bij klaagster zijn verricht. Dat verweerder over de gang van zaken wat betreft de wel of niet door de assistente verrichte handelingen verwijtbaar liegt of heeft gelogen, heeft het college niet kunnen vaststellen. Het enkele feit dat Rapportage incidentanalyse van 11 april 2016 een andere lezing geeft van hetgeen tijdens het consult is voorgevallen, is daartoe niet voldoende. Het college ziet geen aanleiding omtrent het verloop van het consult getuigen te horen.

5.5 Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

Bij oplegging van de maatregel houdt het college er rekening mee dat verweerder ter terechtzitting inzicht heeft getoond in het aan hem verweten nalaten van een voldoende follow-up en heeft erkend dat hij in een vergelijkbaar geval thans de patiënt zou vragen terug te komen teneinde het verdere verloop goed in de gaten te houden.  De oplegging van na te melden maatregel is passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 30 mei 2017 door:

mr. W.A.H. Melissen, voorzitter,

dr. W.J.W. Bos, drs. P.C.L.A. Lambregts en drs. J.H.J. Klaver, leden-arts,

mr. dr. E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door mr. G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 11 juli 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter