ECLI:NL:TGZRAMS:2017:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/110T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:58
Datum uitspraak: 16-05-2017
Datum publicatie: 16-05-2017
Zaaknummer(s): 2016/110T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder wordt onder andere verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld door een implantaat niet op de juiste wijze te plaatsen en dat hij op voorhand had moeten zien dat het implantaat niet zou blijven zitten en dat hij zich heeft laten leiden door een financieel belang.   Deels gegrond

 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 31 maart 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,               

tegen

C,

tandarts,

destijds werkzaam te D en E,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de op 16 augustus 2016 binnengekomen brief met bijlage van klaagster;

-                      het proces-verbaal van het op 29 augustus 2016 gehouden vooronderzoek;

-                      de op 31 augustus 2016 binnengekomen brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder.

De klacht is ter openbare zitting van 4 april 2017 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot F en verweerder door mr. Hielkema voornoemd.

2.         De feiten

2.1       Op 7 april 2011 heeft verweerder, destijds werkzaam bij G, bij klaagster, geboren op ….1955, een implantaat geplaatst regio 14. Op het implantaat is een abutment geplaatst met daarop vastgecementeerd een kroon. In de patiëntenkaart staat, voor zover van belang:

07-04-11 (…) Plaatsen eerste implantaat per kaak (…)

21-07-11 (…) PLAATSING HEALINGS FH (…)

15-09-11 (…) Abutment (…) FH

(…) Geg. opb. indir. meth (…) FH

(…) GP kroon (op implantaat tijdelijk) (…) FH

2.2       De kroon is binnen een jaar losgekomen. Verweerder werkte toen niet meer bij G. Een andere tandarts bij G heeft de kroon opnieuw vastgezet. In februari 2013 is de kroon opnieuw losgekomen en door weer een andere tandarts bij G vastgezet. In dezelfde maand is de kroon nogmaals losgekomen. In overleg met klaagster is toen besloten om een verschroefbare kroon te maken. Ook de verschroefbare kroon kwam echter steeds los.

2.3       Bij brief van 11 mei 2015 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat hij volgens haar had kunnen voorzien dat de kroon niet zou blijven zitten, gelet op het scheef geplaatste implantaat en de korte opbouw, en hem aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade, waaronder in ieder geval de kosten van herstel van de kroon door een andere tandarts. 

2.4       Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van 11 mei 2015 contact opgenomen met klaagster en een afspraak gemaakt voor een gesprek. Het gesprek heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Verweerder heeft toen de mond en het gebit van klaagster onderzocht. Hij heeft daarbij waargenomen dat op het implantaat een healing abutment was geplaatst.

2.5       Verweerder heeft aan klaagster uitgelegd dat het mogelijk is om op het implantaat een nieuw abutment te plaatsen en dat er een nieuwe kroon gemaakt kan worden. Verweerder heeft daarbij vermeld dat hij deze behandeling wel bij klaagster in rekening zal moeten brengen. Klaagster heeft daarop besloten terug te gaan naar G. Verweerder heeft voor het gesprek geen kosten in rekening gebracht. 

3.         De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.    het implantaat niet goed heeft geïmplanteerd omdat het implantaat scheef is geïmplanteerd;

2.    had behoren te zien dat de abutment te laag zou uitvallen waardoor de kroon niet zou kunnen blijven zitten;

3.    ten onrechte heeft voorgesteld om een behandeling te herhalen die niet heeft gewerkt;

4.    provisie heeft ontvangen voor elk implantaat dat hij heeft geplaatst en zich heeft laten leiden door een financieel belang.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of het handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.      Klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3.      Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het college gebleken dat, anders dan in het verweerschrift staat, verweerder zowel het implantaat als het abutment en de kroon bij klaagster heeft geplaatst. Het abutment en/of de kroon is vervolgens losgekomen. Dat verweerder het implantaat niet goed zou hebben geïmplanteerd omdat het scheef is geïmplanteerd, kan het college op basis van de stukken niet vaststellen. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond. Anders ligt het wat betreft het abutment en de kroon. Het college is van oordeel dat het geheel zoals dat door verweerder is geplaatst kennelijk ondeugdelijk is. Verweerder heeft gekozen voor materiaal en technieken die voor klaagster kennelijk niet functioneel waren. Het college is niet gebleken dat verweerder voorafgaand aan het plaatsen van het implantaat, het abutment en de kroon deugdelijk vooronderzoek heeft gedaan. De patiëntenkaart vermeldt daar niets over, zodat het college het ervoor houdt dat dit vooronderzoek niet heeft plaatsgevonden. Uit de patiëntenkaart blijkt ook niet welke tandheelkundige afwegingen verweerder heeft gemaakt, bijvoorbeeld voor het al dan niet plaatsen van een gehoekt abutment. Indien verweerder wel deugdelijk vooronderzoek had gedaan, had een en ander wellicht voorkomen kunnen worden. Nu een deugdelijk vooronderzoek achterwege is gebleven komen de gevolgen van de door verweerder gekozen oplossing – het herhaaldelijk loskomen van de kroon - voor rekening en risico van verweerder. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

5.4.      In klachtonderdeel 3 verwijt klaagster verweerder dat hij heeft voorgesteld om een behandeling te herhalen die niet heeft gewerkt. Aangezien verweerder de vervolgbehandelingen van klaagster niet heeft verricht, hij geen inzicht had in het medisch dossier van klaagster en zij pas in 2015 weer bij verweerder is gekomen, valt het hem niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij aan klaagster heeft voorgesteld om een nieuw abutment met daarop een nieuwe kroon te plaatsen. Klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.

5.5.      Ten aanzien van klachtonderdeel 4 overweegt het college dat klaagster dit klachtonderdeel in het geheel niet heeft onderbouwd. Klachtonderdeel 4 is reeds gelet hierop ongegrond.  

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

5.7.      Het college overweegt ten overvloede nog dat, nu de problemen van klaagster met het abutment en/of de kroon veroorzaakt zijn door het handelen van verweerder, het in de rede ligt dat verweerder klaagster een passend aanbod doet om een en ander te (laten) herstellen. Het college kan zich voorstellen dat dit aanbod geen of slechts geringe kosten voor klaagster behelst.

5.8.      Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

-          legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nederlands Tandartsenblad, Dentz en het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

mr. J. Brand, voorzitter,

E.M.J. Müller, drs. E.C.L. Fritschij en F.S. Kroon, leden-beroepsgenoten,

mr. dr. E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S. van Excel, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                       WG

secretaris                                                                                          voorzitter

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld door:

-           de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

-           degene over wie is geklaagd;

-           de hoofdinspecteur en de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid aangaat.

Het beroepschrift, gericht aan de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, moet binnen zes weken na de dag van verzending van de beslissing op het secretariaat van het regionaal tuchtcollege Amsterdam zijn ontvangen.