ECLI:NL:TGZRAMS:2017:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/190

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:56
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 09-05-2017
Zaaknummer(s): 2016/190
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Zaak betreft bemoeizorg. Klager namens zichzelf en zijn overleden moeder. Klager verwijt verweerder als eindverantwoordelijk psychiater onder andere hem vooraf niet te informeren over de huisbezoeken en zonder rechtsgrond een medisch dossier over hem aan te leggen. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 juni 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

psychiater,

thans werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde in alle zaken: mr. drs. P.A. de Zeeuw, als jurist verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      het door de gemachtigde van verweerster overgelegde stuk, binnengekomen op 9 november 2016;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 31 oktober 2016 gehouden vooronderzoek;

-                      het door de gemachtigde van verweerder overgelegde stuk, binnengekomen op 17 maart 2017.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder was vergezeld van mr. De Zeeuw voornoemd.

2.         De feiten

2.1.  Klager woonde in 2011 op hetzelfde adres als zijn moeder (hierna: de moeder) in X. Op … 2014 is de moeder overleden.

2.2. Verweerder is als eerste geneeskundige verbonden aan D, onderdeel van E. Hij is verantwoordelijk voor BOPZ-dossiers, handelt bij een dreigend conflict van plichten, spreekt medewerkers aan op hun functioneren en controleert of protocollen up to date zijn. Hij is tevens aanspreekpunt voor beleidsvragen en vragen over kwaliteit van zorg.

2.3. De afdeling D van E (hierna: de afdeling) heeft in 2011 besloten aan de moeder bemoeizorg te bieden. Op 3 mei en 27 juli 2011 zijn er onaangekondigde huisbezoeken gebracht aan de woning van klager en zijn moeder, onder andere door een medeweker van de afdeling. Klager heeft de medewerker niet binnengelaten. Van het bezoek heeft de medewerker aantekening gemaakt in het medisch dossier van de moeder. Ook is een medisch dossier van klager aangemaakt waarin is vermeld hoe klager zich heeft opgesteld en hoe hij wordt getypeerd.

2.4. Op 20 juli 2012 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtencommissie van E over het huisbezoek en verzocht om inzage in het medisch dossier van zijn moeder. Na bevestiging van de ontvangst door E is een verdere reactie van de afdeling is uitgebleven. Begin juni 2014 heeft klager E verzocht om een inhoudelijke reactie. Bij brief van 12 juni 2014 heeft de teamleider (verweerder in de zaak 16/189vp) klager toegestaan zijn eigen medisch dossier in te zien. Klager heeft van die gelegenheid gebruikt gemaakt. Het verzoek van klager tot inzage in het dossier van de moeder is bij brief van 15 januari 2015 afgewezen. Deze brief is ondertekend door verweerder en de teamleider en daarin staat het volgende vermeld:

´(..)

Medische dossiers van anderen dan uzelf zijn nooit in te zien, tenzij er expliciete toestemming voor is gegeven. Wanneer iemand overleden blijft deze wettelijke regel van kracht, en kunnen nabestaanden niet in het medisch dossier van de overledene. In uw geval kunt u geen inzage krijgen in haar dossier (..)’

3.         De klacht en het standpunt van klager

Klager klaagt voor zichzelf en namens zijn moeder. Klager verwijt verweerder samengevat dat hij als eindverantwoordelijk psychiater onzorgvuldig jegens klager en zijn moeder heeft gehandeld door

1)    hen vooraf niet te informeren over de huisbezoeken die hebben plaatsgevonden en de privacy te schenden;

2)    hen niet te informeren dat een medische dossier over hen is aangelegd;

3)    de medisch dossiers zonder rechtsgrond aan te leggen.

Klager verwijt verweerder ook dat hij

4)    klager onbehoorlijk heeft bejegend door de inhoud van de door zijn medewerker opgestelde medisch verklaring te accorderen terwijl de verklaring niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en verweerder klager nooit heeft gezien;

5)    de klacht van 20 juli 2012 niet heeft onderzocht en klager niet op de hoogte heeft gesteld van de afhandeling van de klacht;

6)    de afgifte van het dossier van de moeder ten onrechte heeft geweigerd.

Volgens klager heeft verweerder in strijd gehandeld met internationale verdragen, waaronder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.            De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Tussen klager en verweerder bestaat geen behandelrelatie zodat het handelen van verweerder niet getoetst kan aan door de zogenoemde eerste tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder a, Wet BIG). Volgens de tweede tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG) is de psychiater onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in de hoedanigheid van psychiater in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. De klacht betreft kort gezegd dat verweerder onvoldoende zorg heeft verleend en niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Dat verweten handelen of nalaten heeft voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg. Klager is ontvankelijk in zijn klacht.

Klachtonderdelen 1 tot en met 4

5.3.      Verweerder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg in het algemeen en houdt zich bezig met zaaksoverstijgende taken. Hij staat niet in directe lijn met de medewerkers van de afdeling die de huisbezoeken verrichten en de daarbij betrokken cliënten.  Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij de notities van de verpleegkundigen niet bekijkt, beoordeelt en evenmin accordeert. Zij leggen verantwoording voor hun handelen af aan hun teamleider en de teampsychiater. Verweerder is louter ter observatie bij de cliëntenbespreking aanwezig. De klachten raken de verantwoordelijkheid van verweerder dus niet. Hij is niet verantwoordelijk voor de verleende zorg in individuele gevallen en de inhoud van individuele medische dossiers. De klachtonderdelen 1 tot en met 4 missen in die zin feitelijke grondslag en zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 5

5.4. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerder is bij de afhandeling van de klacht niet betrokken geraakt nu dit via de klachtenfunctionaris cq teamleider verloopt. De afhandeling is buiten hem omgegaan en enige verantwoordelijkheid van verweerder voor de klachtafhandeling kan het college niet vaststellen. Een tuchtrechtelijk verwijt op dit punt valt hem niet te maken.

Klachtonderdeel 6

5.5.        Vast staat dat klager de machtiging van moeder tot inzage in haar medisch dossier niet aan verweerder heeft overgelegd. Verweerder heeft op goede grond besloten geen inzage te verlenen. Klachtonderdeel 6 is daarmee ongegrond. Het college geeft verweerder wel  mee dat de brief van 15 januari 2015 inhoudelijk juist is maar tegelijkertijd aanvulling behoeft. Naast een expliciete toestemming kan ook inzage worden verleend als toestemming van de overledene kan worden verondersteld, als sprake is van een conflict van plichten of er  een zwaarwegend belang is (art. 7:457 BW en KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ 2016). Het volledig voorlichten van cliënten is wenselijk.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

dr. C.M. Sonnenberg en dr. M.H. Braakman, leden-arts,

bijgestaan door mr. C.G.J. Pluijgers, secretaris

en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris                                                                                    WG voorzitter