ECLI:NL:TGZRAMS:2017:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/311

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:29
Datum uitspraak: 28-03-2017
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): 2016/311
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster haar beroepsgeheim te hebben geschonden. Verweerster voert verweer. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: mr. J.F.W. Veraar, advocaat te Veenendaal,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de op 25 oktober 2016 binnengekomen brief met cd-rom van klaagster;

-                      de op 1 november 2016 binnengekomen brief van verweerster;

-                      de op 21 november 2016 binnengekomen brief van verweerster.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. J.F.W. Veraar en verweerster door mr. A.C.I.J. Hiddinga. mr. Hiddinga heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1 Klaagster is de moeder van D, geboren op september 2010.

2.2 Verweerster is sinds 12 oktober 2015 de huisarts van klaagster en de minderjarige. Over het kennismakingsgesprek staat het volgende genoteerd in het medisch dossier:

12.10.2015 C AIOS

“S  Moeder is bezorg om meerdere zaken. Net nieuw in de praktijk, ouders D recent gescheiden.

1:buikpijn. Laatste 2 weken intermitterend buikpijn, niet hevig. geen misselijkheid of braken. Vorige week wel iets dunne defecatie (meerdere mensen in de omgeving), mogelijk koorts, nu beter. Geen mictieklachten.

2: sinds enkele dagen oorpijn, hoort nog goed. Geen koorts geen otorroe.

3: Soms gedragsproblemen, boosheid, lastig. opvoeding is niet goed af te stemmen met vader omdat ouders niet communiceren sinds scheiding. Gezinsvoogd is in beeld.

4: het gaat minder goed op school, 3 onvoldoendes. Ouderavond vorige week was te kort.

O  Niet acuut ziek. Normale moeder kind interactie. Kind laat zich goed onderzoeken. Corrigeerbaar en geen opvallend gedrag.

Oren gb.

Abdomen slank, soepel, normale peristaltiek, geen weerstanden.

E   Bezorgdheid moeder.

    A27.00 (angst voor andere ziekte)

P   1 expectatief, retour bij verergering/geen verbetering

2 expectatief.

3 toch eerst met vader in gesprek, retour indien het niet lukt.

4 eerst naar school voor meer toelichting.

2.3 Tussen klaagster en haar ex-partner is sprake van een zogenoemde vechtscheiding.

2.4 De minderjarige staat onder toezicht van E.

2.5 In de periode van 12 oktober 2015 tot en met 29 juni 2016 heeft klaagster met de minderjarige de praktijk bezocht op 1 april 2016, 8 april 2016, 26 april 2016, 10 mei 2016, 20 mei 2016 en 26 mei 2016 in verband met buikpijnklachten en pijn aan het genitaal of de anus bij de minderjarige. Deze consulten staan steeds op dezelfde wijze gerapporteerd in het medisch dossier. Het consult van 20 mei 2016 is bijvoorbeeld als volgt opgetekend in het dossier:

“S  klaagde gisteren over pijn vaginaal, even, nu weer over, geen pijn met plassen, geen buikpijn, graag controle

O Vrolijk kind, niet angstig, inspectie anus/genitalis, gb, normaal aspect

E buikpijn

   X16.00 (Symptomen/klachten vulva)

P niets te zien, urine al eens nagekeken, moeder is nog bezig met toestemming van vader voor psycholoog”

2.6 Op 1 juni 2016 neemt verweerster op verzoek van de vader van de minderjarige en de advocaat van klaagster contact op met de gezinsvoogd in verband met onenigheid tussen de ouders over een doorverwijzing van de minderjarige naar een psycholoog.

2.7 Op 15 juni 2016 benadert de gezinsvoogd verweerster telefonisch voor informatie over hoe vaak klaagster met de minderjarige het spreekuur van verweerster heeft bezocht vanwege klachten van buikpijn en pijn aan het genitaal of de anus, klachten die kunnen wijzen op seksueel misbruik. Verweerster heeft over dit gesprek het volgende opgetekend in het medisch dossier:

“ S   gesprek met F, hij wil graag weten hoe vaak moeder met vermoeden sex. misbruik in de afgelopen periode bij ons is geweest.

O

E p29.00 (Andere psychische symptomen/ klachten)

P 8x sinds oktober (toen hier pt geworden)”

2.8 Vervolgens heeft de gezinsvoogd, mede op basis van deze informatie, een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd. Deze is door de kinderrechter toegewezen waarop de minderjarige uit huis is geplaatst.    

3.         De klacht en het standpunt van klaagsters

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    geen behandeling heeft gegeven aan de minderjarige;

2.    de gezinsvoogd heeft verteld dat klaagster met de minderjarige acht keer bij verweerster is geweest met vermoedens van seksueel misbruik, terwijl verweerster dit niet heeft besproken met klaagster. Ook heeft klaagster tijdens de consulten nooit met verweerster gesproken over vermoedens van seksueel misbruik bij de minderjarige.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Wat betreft het eerste klachtonderdeel overweegt het college dat ter terechtzitting en uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerster geen behandeling heeft gegeven aan de dochter van klaagster. Het college is  van oordeel dat het (lichamelijk) onderzoek tijdens consulten geen aanleiding gaven tot verdere behandeling van de klachten van de minderjarige, omdat daarvoor geen duidelijke oorzaak kon worden gevonden. Dat verweerster niet tegemoet kon komen aan de wensen van klaagster met betrekking tot de verwijzing van de minderjarige naar een psycholoog, omdat de wettelijke vereiste toestemming van de vader van de minderjarige ontbrak, betekent niet dat verweerster de dochter van klaagster niet heeft behandeld. Dit klachtonderdeel slaagt dan ook niet.

5.2       Met betrekking tot het  tweede klachtonderdeel stelt  het college het volgende voorop. Verweerster mocht op grond van artikel 7.3.11, vierde lid, van de Jeugdwet zonder toestemming en zonder voorafgaand overleg met klaagster informatie verstrekken aan de gezinsvoogd. Sinds 1 januari 2015 heeft de gezinsvoogd een eigenstandig recht op informatie. Het gevolg is dat artsen, en elke andere derde met een beroepsgeheim, desgevraagd en zonder toestemming van de betrokkenen informatie moeten verstrekken aan een gezinsvoogd. Dit geldt echter alleen als de informatieverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

5.3      De KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld helpt artsen met het maken van afwegingen met betrekking tot het verstrekken van informatie aan derden, zoals een gezinsvoogd, zodat minderjarigen beter worden geholpen en beschermd. Het uitgangspunt in de meldcode is dat de arts de ouders zo mogelijk van te voren informeert.

5.4      Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster twee keer telefonisch contact heeft gehad met de gezinsvoogd, één keer op verzoek van beide ouders en één keer op initiatief van de gezinsvoogd. Verweerster erkent dat zij per abuis tijdens dit laatste telefoongesprek heeft gezegd dat klaagster acht keer op consult is geweest, maar ontkent dat zij tijdens dit gesprek als reden van de bezoeken “het vermoeden van seksueel misbruik” heeft opgegeven. Volgens de rapportage van de gezinsvoogd heeft verweerster het volgende verklaard tijdens het telefoongesprek: “ Ik bel om meer specifiek te krijgen hoe vaak moeder D heeft laten onderzoeken. vanaf 12-1-15 is moeder met D 6x langs geweest om haar te laten onderzoeken moeder gaf dan aan dat ze last van dr buik had en van de vagina/anus. Huisarts heeft nooit wat afwijkends gezien. Ik vraag of ze niet meer (behalve bij echt nieuwe signalen) D wil onderzoeken. C geeft aan dat ze dat erg lastig vindt vanuit haar verplichtingen, ze zal het sowieso bespreekbaar blijven maken met moeder. HA deelt het idee dat spanning rond scheiding een oorzaak kunnen zijn. Spreken af elkaar van ontwikkelingen op de hoogte te houden.”

5.5     Wat betreft de klacht van klaagster dat verweerster en zij nooit met elkaar hebben gesproken over seksueel misbruik heeft verweerster het volgende ter terechtzitting verklaard. Volgens verweerster is de angst van moeder dat haar ex-partner zijn dochter seksueel misbruikt, waar overigens nooit een aanwijzing voor is gevonden, wel degelijk onderwerp van gesprek geweest tijdens de consulten, zover dit althans mogelijk was gezien de aanwezigheid van de minderjarige. Dat verweerster dit niet expliciet  heeft opgeschreven in het medisch dossier komt doordat de vader van de minderjarige over elk consult wilde worden geïnformeerd en zowel klaagster als haar ex-partner regelmatig een kopie van het medisch dossier opvroegen ten behoeve van een rechtszaak over onder andere het gezag over de minderjarige. Het college heeft, gezien de overgelegde stukken en het medisch dossier, geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Achteraf gezien was het beter geweest als verweerster de hulpvraag en de inhoud van de gesprekken tussen klaagster en verweerster specifieker had aangetekend in het medisch dossier, en dat verweerster ook uitgebreider had gerapporteerd welke informatie zij feitelijk op 15 juni 2016 heeft verstrekt aan de gezinsvoogd. Dat verweerster dit heeft nagelaten levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op, ook gelet op de conflictueuze situatie waarin zij moest opereren. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.6     De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist op 14 februari 2017 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

dr. W.R.F.M. Koch, drs. A. Wewerinke en dr. W.J.W. Bos, leden-arts,

mr. dr. R.E. Van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. P.J. Van Vliet, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 28 maart 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter