ECLI:NL:TGZRAMS:2017:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/418VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:28
Datum uitspraak: 28-03-2017
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): 2016/418VP
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klacht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg tegen verpleegkundige bij GGZ-instelling die ervan wordt verdacht geld te hebben gepind van de rekening van een patiënt van de instelling. Gegrond. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 3 november 2016 binnengekomen klacht van:

De Inspectie voor de Gezondheidszorg,

kantoorhoudende te Utrecht,

k l a a g s t e r,

namens deze:

drs. R. Salverda, senior-inspecteur van de Inspectie,

gemachtigde: mr. I. de Groot, advocaat te Utrecht,             

tegen

A,

verpleegkundige,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen.

Tijdens het vooronderzoek heeft het college - herhaaldelijk - tevergeefs geprobeerd in contact te komen met verweerster. Verweerster heeft geen verweerschrift ingediend. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

De Inspectie was aanwezig. Verweerster was afwezig.

De Inspectie werd op de zitting bijgestaan door mr. De Groot. Mr. De Groot heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.

2.         De feiten

2.1. Op 6 december 2013 is de heer C, geboren op september 1944, (hierna de patiënt) via zijn huisarts aangemeld bij de D te B (hierna de instelling) in verband met verwaarlozing, isolement en gedragsproblemen. Op 19 december 2013 is de patiënt opgenomen in de instelling. Geconstateerd werd dat er bij de patiënt sprake was van beginnende dementie.

2.2. Verweerster, vanaf 16 december 2000 als verpleegkundige werkzaam bij de instelling, was gedurende de opname van de patiënt verantwoordelijk voor het verpleegkundig deel van zijn behandeling.

2.3. Op 28 februari 2014 is vanwege de beginnende dementie van patiënt een mentorschap voor hem aangevraagd. Eveneens is er een bewindvoerder aangevraagd, die op 5 juni 2014 is benoemd. In de begeleidende brief van de aanvraag staat voor zover van belang het volgende:

(…) [De patiënt, het college] is op 19-12-2013 in verwaarloosde staat uit zijn zeer vervuilde huis gehaald en ter observatie opgenomen in de psychiatrische ouderenkliniek (…)

Hier bleek [de patiënt, het college] een verwaarloosde heup- en kaakfractuur te hebben, vaak te vallen, en er werd cognitief verval/beginnende dementie geconstateerd.  [De patiënt, het college] was tot voor kort niet bekend bij zijn huisarts (zorgmijder), heeft geen ziekte-inzicht of -besef en wil thuis zo snel mogelijk weer zijn oude leven oppakken.

Door zijn inadequate manier van leven doet [de patiënt, het college] zichzelf tekort, zo wil hij vrijwel geen geld uitgeven aan voeding, kleding of woninginrichting (…) en was tot voor kort een makkelijke prooi voor een commercieel bureau en particuliere zorgverleners die op uurbasis via pgb declareerden maar waarvan niets terug te zien was in de woning. Verder lijkt het erop dat er meerdere mensen staan ingeschreven op het adres van [de patiënt, het college] en is financieel misbruik op andere gebieden niet uit te sluiten. (…)

Voor de administratie en financiën is een bewindvoerder gewenst omdat [de patiënt, het college] het overzicht kwijt is geraakt en de consequenties van zijn handelen niet overziet. (…)

Meerdere keren werden honden in beslag genomen die [de patiënt, het college] niet kon verzorgen. Ook nu wil hij weer een hond en zullen wij er alles aan doen om hem daarvan af te houden. De aanvraag voor mentorschap en bewind is door [de patiënt, het college] zelf ondertekend. (…)

2.4. Op 8 april 2014 heeft er tussen verweerster en de ambulant behandelaar van de patiënt een gesprek over zijn ontslag uit de instelling plaatsgevonden. Na zijn ontslag op 14 april 2014 heeft de patiënt thuis ambulante zorg in het kader van een nazorgtraject ontvangen.

2.5. In juni 2014 heeft de ambulant behandelaar van de patiënt aan zijn leidinggevende gemeld dat verweerster nog regelmatig bij de patiënt thuis kwam.

2.6. Begin juli 2014 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de instelling en verweerster over haar huisbezoeken aan de patiënt. Eind juli 2014 heeft verweerster het contact met de patiënt gestaakt.

2.7. In oktober 2014 heeft de instelling van de ambulant behandelaar vernomen dat er een strafrechtelijk politieonderzoek gaande was met betrekking tot verdachte pintransacties die vanaf rekeningen van de patiënt waren gedaan. De behandelaar heeft verklaard dat de naam van verweerster werd genoemd als verdachte.

2.8.  Op 2 januari 2015 is de strafrechtelijk zaak jegens verweerster geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs.

2.9. In januari 2015 heeft de bewindvoerder de instelling aansprakelijk gesteld voor het verdwijnen van een geldbedrag van € 10.210,00 dat in totaal van drie rekeningen van de patiënt is gepind gedurende de periode van 14 februari 2014 tot en met 10 juni 2014. Uit het overhandigde proces-verbaal van aangifte volgt dat het geld werd gepind bij pinautomaten waar de patiënt vanwege zijn beperkte mobiliteit niet kon komen en dat de ambulant behandelaar verweerster heeft herkend op camerabeelden die zijn genomen van pintransacties met een pinpas van de patiënt. Uit het proces-verbaal volgt eveneens dat de patiënt heeft verklaard dat de geldbedragen door haar zijn gepind met zijn toestemming en dat onbekend is waar het geld is gebleven.

2.10. Op 29 januari 2015 heeft er een gesprek tussen de instelling en verweerster en haar advocaat plaatsgevonden waarin zij heeft erkend het geld van de rekeningen te hebben gepind. Het vervolggesprek van 3 februari 2015 heeft geen doorgang gevonden omdat verweerster zich heeft afgemeld vanwege gezondheidsklachten. Daarna is verweerster niet meer ingegaan op contactverzoeken van de instelling.

2.11. De instelling heeft bij aangetekende brief van 10 februari 2015 aan verweerster meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst via de kantonrechter zou worden beëindigd. De arbeidsovereenkomst is op 1 mei 2015 nadat verweerster eerst op non-actief was gesteld, beëindigd.

2.12. Op 21 juli 2015 heeft de instelling de handelwijze van verweerster  aan de Inspectie gemeld en meegedeeld dat zij een onderzoek is gestart.

2.13. Nadat de Inspectie op 24 november 2015 telefonisch contact met verweerster heeft gehad, heeft verweerster op 9 december 2015 haar e-mailadres doorgegeven. Verweerster  heeft niet gereageerd op uitnodigingen voor een gesprek. Op 14 maart 2016 volgde nogmaals telefonisch contact tussen partijen, maar ook dit contact heeft niet geresulteerd in een gesprek.

2.14. In augustus 2016 heeft de Inspectie een rapport uitgebracht. Dit rapport is aan verweerster per-email verstuurd.

3.         De klacht en het standpunt van de Inspectie

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij als verpleegkundige had moeten betrachten ten aanzien van de patiënt door met zijn pinpassen een groot geldbedrag van zijn rekeningen te pinnen;

2. ten opzichte van de patiënt de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden door na het beëindigen van de behandelrelatie hem te blijven bezoeken en daarover niet transparant te zijn tegenover de instelling;

3. haar dossiervoering niet conform de professionele standaard heeft gevoerd.

De Inspectie verzoekt de klacht gegrond te verklaren en verweerster een maatregel ex artikel 48 lid 1 van de Wet BIG op te leggen.

4 .         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft geen verweer gevoerd.

5.         De beoordeling

5.1.      Vast staat dat verweerster de patiënt thuis is blijven bezoeken nadat de patiënt uit de instelling was ontslagen, dit verborgen heeft gehouden voor de instelling en geld heeft gepind van de rekeningen van de patiënt. Dit terwijl zij wist dat zij op professionele basis niets meer met de patiënt te maken had en dat de patiënt niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn financiële belangen. Verweerster heeft vervolgens nauwelijks inzicht gegeven in haar beweegredenen voor haar handelen en alleen verklaard met toestemming van de patiënt te hebben gepind omdat hij honden wilde kopen. Het geldbedrag is echter nooit bij de patiënt teruggevonden en van de aankoop van honden is niet gebleken. Alleszins aannemelijk is dan ook dat verweerster het gepinde geld niet aan patiënt heeft afgedragen Zij heeft geen enkele poging ondernomen om deze voor de hand liggende aanname te ontkrachten. De patiënt heeft emotionele en financiële schade geleden door het gedrag van verweerster. Hij is al zijn spaargeld kwijtgeraakt en hij denkt nog vaak aan de wijze waarop dat is gebeurd. Het is ernstig verwijtbaar dat verweerster de patiënt thuis bleef bezoeken zonder dat daarover afspraken met de instelling waren gemaakt. Niet duidelijk is in welke hoedanigheid verweerster de patiënt bezocht. Het lijkt erop – mede gelet op wat de patiënt heeft verklaard - dat zij een persoonlijke relatie met de patiënt is aangegaan terwijl dat in strijd met de interne gedragscode voor medewerkers van de instelling en de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden 2007. Verweerster heeft ook de grenzen van de professionele relatie geschonden. Zij heeft niet conform artikel 2.2 van voornoemde Nationale Beroepscode het belang van de patiënt centraal gesteld terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht. Niet geheel duidelijk is of verweerster al geld van de rekeningen van de patiënt is gaan pinnen toen hij nog in de instelling verbleef. Al had verweerster toen nog een taak ten aanzien van de patiënt te vervullen, dan behoorde het pinnen van geld met de pinpas van de patiënt daar gezien het beleid van de instelling zeker niet toe. Conclusie is dat het contact van verweerster met de patiënt zijn belang niet diende, maar uiteindelijk zijn belang heeft geschaad. Dit allemaal buiten medeweten van de instelling om. Nadien heeft

verweerster hierover ook geen enkele verantwoording afgelegd. Al met al is er voldoende

grond om te oordelen dat verweerster door haar handelwijze geheel in strijd heeft

gehandeld met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden. Het college acht het eerste en het tweede klachtonderdeel gegrond.

5.2. Dit geldt ook voor het derde klachtonderdeel. Verweerster heeft immers in de periode van vier maanden dat zij verantwoordelijk was voor het verpleegkundig deel van de behandeling van de patiënt slechts één keer een notitie gemaakt in zijn dossier. Van haar mocht worden verwacht dat zij alle relevante onderdelen van haar aandeel in de behandeling zou  vastleggen in het medisch dossier van de patiënt. Zij heeft daarin verzuimd. Deze handelwijze is in strijd met artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek, de Richtlijn Verpleegkundige en verzorgende verslaglegging van V&VN 2011 en artikel 2.8 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden 2007.

5.3. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens de patiënt had behoren te betrachten.

5.4. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Hierbij wordt meegewogen dat verweerster een kwetsbare patiënt ernstig heeft benadeeld en buiten medeweten van haar werkgever, de instelling, contact heeft gehouden met deze

patiënt. Zelfs toen er door de politie al onderzoek werd verricht naar haar aandeel in het geheel, heeft zij dat voor de instelling verzwegen. Ook daarna heeft zij geen enkele verantwoording afgelegd. Zij heeft zich onttrokken aan het toezicht van de Inspectie, haar verblijfplaats niet bekend gemaakt en niet gereageerd op pogingen van het college om contact met haar te krijgen en zich mitsdien niet toetsbaar opgesteld. Dit duidt erop dat zij onvoldoende inzicht heeft in haar gedrag en de gevolgen daarvan door de patiënt. Hierdoor bestaat er vrees voor herhaling. Hierbij past doorhaling van verweersters inschrijving in het BIG-register. In voormelde omstandigheden ziet het college tevens aanleiding om op grond van artikel 48 lid 7 van de Wet BIG te bepalen dat deze doorhaling onmiddellijk van kracht wordt. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          beveelt de doorhaling van verweersters inschrijving in het BIG-register en bepaalt dat deze ontzegging onmiddellijk van kracht wordt;

-          bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatcourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nursing, TVZ

- tijdschrift voor verpleegkundigen, V&VN Magazine en V&VN GGZ Verpleegkunde ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

mr. J. Brand, voorzitter,

E.M. Vink-de Goeij, drs. P.A. Arnold en A. Petiet, leden-verpleegkundigen,

mr. J.F. Aalders, lid-jurist,

bijgestaan door mr. G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

wg secretaris                                                                                     wg voorzitter