ECLI:NL:TGZCTG:2017:86 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.163

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:86
Datum uitspraak: 14-03-2017
Datum publicatie: 14-03-2017
Zaaknummer(s): C2016.163
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht is gericht tegen een orthodontist. Klaagster verwijt de orthodontist dat zij haar niet goed heeft voorgelicht over de mogelijke risico's bij een orthodontische behandeling in combinatie met een midpalatinaal implantaat door niet te benoemen dat er na verwijderen van dat implantaat een oro-nasale fistel kan ontstaan. Regionaal Tuchtcollege verklaart klacht ongegrond. Centraal Tuchtcollege verwerpt beroep klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.163 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A. Wiersma, advocaat te Groningen,

tegen

C., orthodontist, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. M.J. Kremer.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna: klaagster – heeft op 15 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C.– hierna: de orthodontist – een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 april 2016, onder nummer T2015/06 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De orthodontist heeft een verweer­schrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 februari 2017, waar klaagster en de orthodontist zijn verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Bij klaagster is in het D. te G. een KI-1 malocclusie geconstateerd, waarna zij op 22 januari 2007 bij verweerster (destijds orthodontist in opleiding) onder behandeling is gekomen. Er waren drie behandelopties. Klaagster heeft uit die opties gekozen voor een behandeling bestaande uit het plaatsen van vaste apparatuur (slotjesbeugel) met skelettale verankering vanuit een midpalatinaal implantaat. Met het implantaat als verankering zouden de gebitselementen naar de gewenste positie kunnen worden verplaatst. Het betrof een relatief nieuwe behandeling. De behandeling werd in april 2007 ingezet.

2.2

Op 16 november 2009 heeft verweerster de afdeling kaakchirurgie verzocht het midpalatinale implantaat te verwijderen, omdat deze geen functie meer had. De vaste apparatuur is op 15 december 2009 bij klaagster verwijderd, maar klaagster heeft de afspraak ter verwijdering van het implantaat bij de afdeling kaakchirurgie afgezegd.

2.3

Het implantaat is op 31 oktober 2013 – op verzoek van klaagster – alsnog verwijderd.

2.4

Op 8 november 2013 heeft klaagster zich bij de spoedeisende hulp gemeld in verband met losgelaten hechtingen, luchtlekkage en lekkage van voedsel en drank naar de neus. Er bleek na het verwijderen van het implantaat een oro-nasale fistel te zijn ontstaan. Op 13 november 2013 is de fistel met een mucosalap van het palatum gesloten, waarbij een individueel vervaardigde afdekplaat op het palatum werd ingebonden. Nadien heeft klaagster zich nog meermalen met nabezwaren bij het D. gemeld.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerster heeft klaagster niet goed voorgelicht over de mogelijke risico’s bij een orthodontische behandeling in combinatie met een midpalatinaal implantaat door niet te benoemen dat er na het verwijderen van dat implantaat een oro-nasale fistel kan ontstaan.

4. Het verweer

Verweerster was destijds orthodontist in opleiding en deed uitgebreid onderzoek naar de mogelijkheden van orthodontische tandverplaatsing door middel van skelettale verankering van een midpalatinaal implantaat. Deze methode verkeerde niet in de fase van een ‘proef’ maar werd al regulier toegepast en gaf goede orthodontische resultaten. Er was een aantal implantaten kostenloos beschikbaar gesteld, de kosten voor de verankering op het implantaat werden wel bij de patiёnten in rekening gebracht. Verweerster heeft drie behandelopties met klaagster doorgesproken en deze alle toegelicht. Uit de mogelijke behandelmethoden heeft klaagster gekozen voor de nieuwe methode van orthodontische tandverplaatsing door middel van botverankering. Verweerster heeft klaagster uitgelegd dat er meer kans op complicaties zou ontstaan bij roken en het niet goed in acht nemen van de hygiёne. De mogelijkheid van het ontstaan van een oro-nasale fistel heeft zij daarbij niet benoemd omdat dit in de literatuurstudie niet als specifieke complicatie bekend is. Per brief is klaagster geïnformeerd over de kosten van de behandeling en zij heeft algemene informatie, waaronder betreffende mogelijke complicaties, en adviezen met betrekking tot hygiёne gekregen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

In het medisch dossier staat opgetekend dat verweerster op 22 januari 2007 het behandelplan met klaagster heeft besproken en dat klaagster haar keuze heeft laten vallen op optie A. Op basis van de informatie van verweerster over de verschillende behandelmogelijkheden heeft klaagster deze keuze bepaald. Het verwijt van klaagster is dat verweerster haar daarbij niet volledig heeft voorgelicht door wel te vertellen dat er na verwijdering van het implantaat een klein gaatje in het gehemelte zou zijn dat snel zou dichtgroeien maar niet dat er een risico was op het ontstaan van een oro-nasale perforatie.

5.2

Het college merkt op dat het hier – anders dan klaagster meent – geen ‘experiment’ betreft, maar een onderzoek naar het gedrag van de verschillende ortho-implantaten. Het gebruik van palatinale implantaten in combinatie met orthodontische behandelingen was op zichzelf ook in 2007 al gangbaar en is ook thans niet omstreden. Van belang is dat de orthodontist niet primair verantwoordelijk is voor het melden van mogelijke kaakchirurgische complicaties. Nog afgezien hiervan merkt het college op dat is gebleken dat verweerster destijds uitvoerig literatuuronderzoek heeft verricht in het kader van dit onderzoek en dat ze geen aanwijzingen heeft gevonden voor een groot risico op de chirurgische complicatie van het ontstaan van oro-nasale perforaties. Ten overvloede merkt het college op dat ook in de huidige tijd in de literatuur geen incidenties zijn te vinden voor het optreden van oro-nasale perforaties bij plaatsen of verwijderen van een orthodontisch implantaat. 

5.3

Het college is gezien vorenstaande van oordeel dat de chirurgische complicatie, het ontstaan van een oro-nasale fistel na het verwijderen van het palatinaal geplaatst dentale implantaat, van een dusdanige zeldzaamheid en onbekendheid in de betreffende literatuur is, dat deze niet bij de voorlichting aan klaagster vooraf als behandelrisico benoemd had moeten of kunnen worden.

De klacht is ongegrond.

6. Slotsom

Nu de klacht faalt, zal deze ongegrond worden verklaard.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. Vaststaande feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster heeft in beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. Zij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat het ging om een behandeling in het kader van een (wetenschappelijk) onderzoek, zodat op de orthodontist een verzwaarde informatieplicht rustte. Verder heeft klaagster gewezen op een artikel uit het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde, waarin, onder verwijzing naar een artikel van E. uit 1999, melding wordt gemaakt van de mogelijkheid van een perforatie van het gehemelte. Gelet op deze vermelding in de literatuur had deze mogelijkheid volgens klaagster bekend moeten zijn bij de orthodontist en door de orthodontist aan haar moeten worden gemeld. Klaagster concludeert tot gegrond­verklaring van haar klacht.

4.2 De orthodontist heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt deze tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen klaagster in beroep naar voren heeft gebracht, voegt het Centraal Tuchtcollege hier nog het volgende aan toe.

4.4 Ten aanzien van de stelling van klaagster dat voor de orthodontist een ‘verzwaarde informatieplicht’ gold overweegt het Centraal Tuchtcollege, in aanvulling op overweging 5.2 van de bestreden beslissing, als volgt. De orthodontist heeft ter zitting in beroep toegelicht dat zij bezig was met een evaluatie van ervaringen van patiënten met palatinale implantaten aan de hand van een door de patiënten te beantwoorden vragenlijst. In het kader daarvan is het implantaat gratis geplaatst bij klaagster en heeft klaagster een vragenlijst meegekregen. Van experimen­teel onderzoek, dat mee zou kunnen brengen dat in dit geval hogere eisen dienden te worden gesteld aan de informatieplicht van de orthodontist, was gelet op deze toelichting geen sprake.

Wat betreft het artikel waar klaagster in beroep op wijst, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat dit geen betrekking heeft op orthodontische implantaten, zoals aan de orde in deze zaak, zodat het artikel niet behoorde tot de door de orthodontist in het kader van de behandeling van klaagster te raadplegen literatuur.

4.5 Dit voert tot de slotsom dat hetgeen klaagster aanvoert in beroep geen aanleiding geeft tot andere beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en drs. M. Fokke, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.