ECLI:NL:TGZCTG:2017:82 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.303

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:82
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): c2016.303
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gynaecoloog. Verweerster was als supervisor aanwezig bij een door een arts-assistente verrichte sterilisatie. Enkele weken na de ingreep bleek klaagster zwanger. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar taak als supervisor niet goed heeft uitgevoerd en dat zij klaagster onvoldoende over de ingreep heeft geïnformeerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het beroep van klaagster wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.303 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.H.J. de Kort, advocaat te

Sint-Michielsgestel,

tegen

E., gynaecoloog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de gynaecoloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 juli 2016, onder nummer 1629, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2016.302 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2017, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. De Kort voornoemd, en de gynaecoloog, bijgestaan door mr. Nunes voornoemd.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is vanaf 2009 bekend op de polikliniek gynaecologie van het ziekenhuis waar verweerster als gynaecoloog werkzaam is. Op 15 december 2011 kwam klaagster op de polikliniek in verband met haar wens tot anticonceptie. Klaagster, destijds 32 jaar, wilde geen kinderen meer omdat zij al vier kinderen heeft waarvan het jongste lijdt aan het syndroom van Down. Een arts-assistent gynaecologie sprak met klaagster onder meer over sterilisatie en gaf klaagster de folder “Sterilisatie van de vrouw” van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)  mee. In het dossier staat vermeld:

“Patiënte heeft folder mee. Denkt na. Info gegeven over definitief karakter, procedure etc. (…) Bespreken in maatschap ivm jonge leeftijd van patiënte en sterilisatie.”

De situatie van klaagster werd besproken tijdens een gynaecologenoverleg van

22 december 2011: “Besproken op de ochtendoverdracht.

            7 gynaecologen aanwezig, allen eens met de indicatiestelling sterilisatie.”

Op 16 februari 2012 kwam klaagster opnieuw naar de polikliniek waarbij zij nog steeds aangaf gesteriliseerd te willen worden. Aan de hand van de checklist Laparoscopische sterilisatie sprak een arts-assistent gynaecologie met klaagster over onder meer de ingreep, het definitieve karakter ervan, de alternatieven, de complicaties en de (kleine) kans op een zwangerschap.

Verweerster zag klaagster voor het eerst op 7 maart 2012 bij de sterilisatie-ingreep.

De ingreep, die ongecompliceerd verliep, werd uitgevoerd door een arts-assistent gynaecologie. Verweerster was als supervisor bij de ingreep aanwezig. Klaagster werd diezelfde dag ontslagen.

Toen na het uitvoeren van een zwangerschapstest op 6 augustus 2012 bleek dat klaagster reeds 15 weken zwanger was, werd zij door haar huisarts met spoed verwezen naar de polikliniek gynaecologie. Op 8 augustus 2012 werd klaagster gezien door verweerster die een intra-uteriene zwangerschap conform de amenorroeduur constateerde en klaagster door verwees naar de prenatale diagnostiek voor verdere zorg. De behandeling en begeleiding van klaagster is later overgenomen door een ander ziekenhuis.

Op 19 januari 2013 is klaagster bevallen van een zoon met het syndroom van Down en een hartafwijking. Op 18 april 2013 is hij overleden.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in:

1)              verweerster heeft de supervisie op de arts-assistent die de sterilisatie ingreep bij klaagster verrichtte, niet goed uitgevoerd en het resultaat van de ingreep niet goed gecontroleerd waardoor klaagster alsnog zwanger is geraakt.

Ter toelichting stelt klaagster dat uit het operatieverslag niet valt op te maken dat verweerster de hele tijd in de OK aanwezig was en deze ruimte niet heeft verlaten tijdens de ingreep;

2)              verweerster heeft klaagster niet op de juiste wijze ingelicht omdat zij geen extra inspanningen heeft verricht de juiste informatie aan klaagster te verstrekken.

Ter toelichting stelt klaagster dat zij de Nederlandse taal nog niet zo goed begrijpt en spreekt en het lezen en begrijpen van de folder moeilijk voor haar is. Verweerster had zich hiervan moeten vergewissen voordat zij de informatie verschafte en deze veel duidelijker en nadrukkelijker aan klaagster moeten geven.

Klaagster heeft nog aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door verweerster zou worden geopereerd en dat zij pas later heeft vernomen dat de ingreep was uitgevoerd door een arts-assistent gynaecologie. Ter zitting heeft zij dit als een verwijt geformuleerd.

4.         Het standpunt van verweerster  

Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Ad 1)

De arts-assistent gynaecologie was ten tijde van de ingreep aan het einde van haar vijfde opleidingsjaar en bekwaam om de sterilisatie zelfstandig uit te voeren onder beperkte supervisie van een gynaecoloog. Verweerster is continu als supervisor aanwezig geweest hetgeen ook uit de verslaglegging in het dossier blijkt. Verweerster heeft op de SURPASS checklist -zowel preoperatief als postoperatief- aantekeningen gemaakt, het formulier Berichtgeving ingevuld en haar naam in het operatieverslag vermeld: ‘supervisie E..

De ingreep is zonder complicerende factoren, lege artis, technisch correct en conform de NVOG-richtlijn ‘Sterilisatie bij de vrouw’ uitgevoerd. Daar heeft verweerster op toegezien. Het enkele feit dat klaagster kort na de ingreep zwanger is geraakt, rechtvaardigt niet de conclusie dat de ingreep onjuist zou zijn uitgevoerd en dat er blijk is gegeven van medisch onzorgvuldig handelen.

Ad 2)

Verweerster is pas op 7 maart 2012 bij de behandeling van klaagster betrokken geraakt. Zij heeft samen met de arts-assistent het dossier bestudeerd en geconcludeerd dat klaagster door haar collega’s uitvoerig over de ingreep was geïnformeerd. Er was geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de informatievoorziening aan klaagster. Verweerster mocht afgaan op de juistheid van de counseling door haar collega’s. Bovendien is door deze collega’s geen enkel signaal afgegeven dat er sprake zou zijn van een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal bij klaagster. Er zijn evenmin omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat klaagster de informatie niet goed of niet helemaal begrepen heeft. Door klaagster is evenmin gesteld dat de anamnese of enig ander gegeven in het dossier onjuist is geweest.

Voor zover klaagster klaagt over het feit dat ze in de veronderstelling verkeerde dat ze door verweerster was geopereerd en pas later heeft vernomen dat de ingreep was uitgevoerd door een arts-assistent gynaecologie, verwijst verweerster naar de folder ‘Straks wordt u opgenomen op de afdeling dagbehandeling’ die klaagster heeft ontvangen. Hierin staat opgenomen dat patiënten ook behandeld kunnen worden door een medisch specialist in opleiding. De arts-assistent heeft voorafgaand aan de operatie zich als gynaecoloog in opleiding voorgesteld en aangegeven dat de ingreep onder supervisie van verweerster zou worden uitgevoerd. De arts-assistent heeft ook met klaagster gesproken over onder meer de ingreep, vragen beantwoord en de Pre-Time Out procedure van de SURPASS verricht. Verweerster heeft geen enkele aanleiding gezien om te twijfelen aan de aan klaagster gegeven informatie. Klaagster heeft evenmin bezwaar gemaakt dat de arts-assistent de ingreep onder supervisie van verweerster zou gaan uitvoeren.

5.         De overwegingen van het college  

Ad klachtonderdeel 1)

Het college volgt klaagster niet in haar verwijt dat verweerster de supervisie op de arts-assistent die de sterilisatie ingreep bij klaagster verrichtte, niet goed heeft uitgevoerd en het resultaat van de ingreep niet goed heeft gecontroleerd. Het enkele feit dat klaagster zwanger is geworden kan, anders dan klaagster stelt, niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerster onvoldoende toezicht op de sterilisatie-ingreep heeft uitgeoefend. Aangezien door klaagster geen andere feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan onzorgvuldigheid van de supervisie zou moeten worden aangenomen en het college daarvoor overigens ook geen aanwijzingen in het dossier heeft gevonden, is niet gebleken dat er onvoldoende of onjuiste supervisie is geweest. Mede gezien het feit dat verweerster, zoals zij ter zitting nog nader heeft toegelicht, gedurende de gehele ingreep op de OK aanwezig was, komt het college het verwijt van klaagster ook niet aannemelijk voor. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2)

Evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat de informatieverstrekking aan klaagster niet juist was dan wel dat verweerster had moeten begrijpen dat de informatie voor klaagster niet duidelijk was. Het college volgt hierin het standpunt van verweerster dat zij, toen zij op de dag van de sterilisatie-ingreep bij de behandeling van klaagster werd betrokken, op basis van de beschikbare gegevens er van kon en mocht uitgaan dat aan klaagster vóór de ingreep door de collega’s van verweerster voldoende en begrijpelijke mondelinge en schriftelijke informatie over de sterilisatie-ingreep en de geringe kans op een zwangerschap was verstrekt. Er waren immers twee informatieve gesprekken met klaagster geweest, er was aan klaagster een folder over de ingreep meegegeven en klaagster had na bedenktijd voor de ingreep gekozen. Het college is van oordeel dat, gelet op de aantekeningen die daarover in het dossier zijn gemaakt, er voor verweerster geen aanleiding bestond eraan te twijfelen of klaagster de aan haar gegeven informatie mogelijk niet (helemaal) zou hebben begrepen. Dat er ten tijde van de informatieverstrekking sprake zou zijn van een taalbarrière is evenmin uit de stukken gebleken en ook niet aannemelijk geworden, temeer omdat klaagster ter zitting heeft bevestigd dat zij tijdens de informatieve gesprekken gewezen is op de geringe kans op een zwangerschap. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover klaagster erover klaagt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door verweerster zou worden geopereerd, wordt de klacht afgewezen, omdat niet duidelijk is op grond waarvan aan verweerster dit tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, dient de klacht te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2            De gynaecoloog voert hiertegen verweer. Primair voert de gynaecoloog aan dat

klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Subsidiair concludeert de gynaecoloog tot verwerping van het beroep.

4.3       Met betrekking tot het standpunt van de gynaecoloog dat klaagster niet in haar beroep kan worden ontvangen omdat in het beroepschrift de gronden van het beroep niet duidelijk staan omschreven oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Het Centraal Tuchtcollege acht de gronden van het beroep in het beroepschrift voldoende duidelijk omdat daaruit kan worden afgeleid dat klaagster het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen. Gebleken is dat de gynaecoloog dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar beroep.

4.4            Gelijk in eerste aanleg is ook ter terechtzitting in beroep niet gebleken dat er ten

tijde van de informatieverstrekking aan klaagster sprake zou zijn geweest van een zodanige taalbarrière dat klaagster als gevolg daarvan vooraf onvoldoende geïnformeerd was over de ingreep. Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. J.C.M. van Huisseling en

dr. P.J.Q. van der Linden, leden beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017.                                                Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.