ECLI:NL:TGZCTG:2017:81 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.306

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:81
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): c2016.306
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager verwijt de verzekeringsarts dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door 1) klager te verzoeken een machtiging af te geven 2) de door haar collega opgestelde rapportage nogmaals naar de Gemeente te sturen 3) zich in haar rapportages richting de Gemeente niet te distantiëren van de door haar collega opgestelde rapportage. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. H et Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege klagers klacht terecht als zijnde ongegrond heeft afgewezen. Het CTG verenigt zich met de overwegingen van het RTG en maakt deze tot de zijne. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.306 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 11 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege

te Amsterdam tegen C. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van (naar het Centraal Tuchtcollege verstaat) 10 mei 2016, onder nummer 15/284, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Röschlau, en de verzekeringsarts. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Mr. Röschlau en de verzekeringsarts aan de hand van een pleitnotities die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster was in 2013 als (staf-) verzekeringsarts werkzaam bij D. te E..

2.2. Op verzoek van de Gemeente B. heeft een collega van verweerster, de heer F., klager op 16 augustus 2012 beoordeeld inzake de Wet Werk en Bijstand (WWB). Van deze beoordeling is op 17 augustus 2012 een zogenaamde Rapportage Medisch Onderzoek WWB opgesteld. Deze rapportage is verzonden naar de Gemeente B..

2.3. In september 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen F. bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, vanwege schending van het beroepsgeheim omdat F. kort gezegd teveel medische gegevens van klager had opgenomen in de hierboven genoemde rapportage. De klacht is bij uitspraak van 9 juli 2013 (deels) gegrond verklaard.

2.4. De Gemeente B. heeft klager naar aanleiding van voornoemde rapportage met ingang van 1 november 2012 belastbaar geacht voor 2x4 uur vrijwilligerswerk per week. Tegen dit besluit, gedateerd 16 november 2012, heeft klager bij brief van 19 december 2012 een bezwaarschrift ingediend. Op 14 februari 2013 heeft in dat kader een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting heeft de toenmalige gemachtigde van klager aangegeven dat de arts van D. geen informatie heeft opgevraagd bij de psycholoog van klager. De bezwarencommissie heeft vervolgens besloten door D. een nader onderzoek te laten verrichten. Daarbij is verzocht contact te leggen met de psycholoog van klager en te vragen naar de klachten en de betekenis hiervan voor het functioneren in het dagelijks leven. G., secretaris van de bezwaarcommissie, heeft bij brief van 18 februari 2013 F. verzocht om nader advies met betrekking tot de hierboven genoemde vragen.

2.5. Omdat klager een tuchtklacht tegen F. had ingediend, heeft verweerster het dossier van F. overgenomen. Zij heeft bij brief van 1 maart 2013 klager verzocht een machtiging op te sturen voor het verkrijgen van inlichtingen bij de psycholoog. Klager heeft dit geweigerd.

2.6. Op 26 maart 2013 heeft verweerster een Rapportage Sociaal Medische Advisering opgesteld. Als Conclusie staat in deze rapportage vermeld:

" 1/ Contact leggen met psycholoog en vragen naar klachten en de betekenis hiervan voor het functioneren in het dagelijks leven.

ANTWOORD:

Dit heeft niet plaats gevonden aangezien er geen machtiging tot overleg werd ontvangen. De aanvraag tot machtiging werd 1 maart op de post gedaan en is daarmee al meer dan

 3 weken in het bezit van cliënt.

2/ Is cliënt in staat met deze klachten arbeid of vrijwilligerswerk te verrichten.

ANTWOORD

Er is geen nieuwe informatie welke een ander licht op de toestand van cliënt heeft geworpen. Verwezen wordt naar het onderliggende rapport van dhr. F. d.d. 17-08-2012." 

2.7. Bij besluit van 22 april 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente B. het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 november 2012 in stand gelaten. Hiertegen heeft klager een beroepschrift ingediend bij de rechtbank H.. In het kader van die beroepsprocedure heeft verweerster, op verzoek van de Gemeente B., op

25 juni 2013 in een Rapportage Sociaal Medische Advisering wederom advies uitgebracht (verder: de rapportage van 25 juni 2013).

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door:

1.         klager te verzoeken een machtiging af te geven;

2.         de door F. opgestelde rapportage nogmaals naar de Gemeente B. te sturen;

3.               zich in haar rapportages richting de Gemeente B. niet te distantiëren van

            de door F. opgestelde rapportage.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. De klacht kan niet slagen. In de eerste plaats is het verzoek van verweerster aan klager om een machtiging af te geven, waaraan klager overigens geen gehoor heeft gegeven, niet te beschouwen als schending van het beroepsgeheim. Verweerster heeft daarentegen juist zorgvuldig gehandeld door de machtiging te vragen voordat zij in opdracht van de bezwarencommissie contact zou gaan leggen met de psycholoog van klager en deze zou gaan bevragen.

5.2. Evenmin is juist de stelling van klager dat verweerster de door F. opgestelde rapportage nogmaals naar de Gemeente B. heeft verzonden. Dit blijkt niet uit de rapportage van 25 juni 2013 en evenmin uit die van 26 maart 2013. Daarbij kan in het midden blijven het antwoord op de vraag of indien de rapportage wel (nogmaals) door verweerster naar de Gemeente B. zou zijn verzonden, dat een schending van het beroepsgeheim zou opleveren.

5.3. Tot slot is het niet zo dat verweerster zich vanwege het feit dat er in een tuchtprocedure tegen F. is geklaagd en de klacht (deels) gegrond is verklaard, zich van diens rapportage had moeten distantiëren. Verweerster heeft tot twee keer toe op verzoek van de Gemeente B. in het kader van een bezwaar- en beroepsprocedure rapportages uitgebracht met betrekking tot klager, als vervolg op de rapportage van F.. Niet valt in te zien dat de gegrondverklaring van de klacht in de tuchtprocedure de conclusies in de rapportage van F. onjuist maakt. Dat de rapportages van verweerster anderszins onjuist zijn of op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen is verder niet gebleken.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoel d in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en        omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            Blijkens het beroepschrift kan klager zich niet vinden in de afwijzing van zijn klacht door het Regionaal Tuchtcollege. Met zijn beroep beoogt klager zijn klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2            De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            Op grond van de stukken en hetgeen over en weer ter terechtzitting door partijen nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege klagers klacht terecht als zijnde ongegrond heeft afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en

drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2017.

            Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.