ECLI:NL:TGZCTG:2017:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.294

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:75
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): c2016.294
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gynaecoloog. Klaagster is bekend met het aangeboren MRKH syndroom. Verweerster doet onderzoek naar dit syndroom en aan klaagster is per post een uitnodiging voor deelname aan het onderzoek toegezonden. Klaagster verwijt verweerster dat zij deze uitnodiging ongevraagd heeft ontvangen en heeft die als ongewenst, intimiderend en als een ongewenste inbreuk op haar privacy ervaren. Bovendien was de enveloppe waarin de uitnodiging zat, niet goed dichtgeplakt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van klaagster wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.294 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gynaecoloog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: Mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 9 november 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de gynaecoloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 mei 2016, onder nummer 2015-265a, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk in de klacht verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege

van 24 januari 2017, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van haar echtgenoot, en de gynaecoloog, bijgestaan door mr. Kastelein voornoemd.

Zowel klaagster als de gynaecoloog en haar gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Klaagster heeft dat gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1       Klaagster, geboren 1 augustus 1965, is bekend met het aangeboren Mayer-Rokitansky-Küster-Hauser-syndroom (MRKH). In het verleden is zij in verband daarmee behandeld in het E. te F..

2.2       Eind mei 2015 heeft de Commissie Medische Ethiek alsook de Raad van Bestuur van het G. te H. een wetenschappelijk onderzoek naar het seksueel functioneren van vrouwen met het MRKH-syndroom goedgekeurd. Verweerster, als gynaecoloog / hoofd sectie Psychosomatische Gynaecologie en Seksuologie werkzaam in het G., is de hoofdonderzoeker van dit onderzoek.

2.3       Op 21 oktober 2015 heeft klaagster een uitnodiging ontvangen waarin haar werd verzocht om deel te nemen aan het hierboven vermelde wetenschappelijke onderzoek.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster dat klaagster een uitnodiging met daarbij informatie heeft ontvangen om deel te nemen aan het onderzoek naar het seksueel functioneren van vrouwen met het MRKH-syndroom, wat zij als ongevraagd, ongewenst, intimiderend en een ongewenste inbreuk op haar privacy en intimiteit heeft ervaren. In verband daarmee verwijt klaagster verweerster voorts dat de enveloppe niet (goed) dichtgeplakt bleek, terwijl de uitnodiging zeer persoonlijke en intieme informatie bevatte. Klaagster vindt het onderzoek ontactisch en onethisch omdat het geen aandacht heeft voor de sociale en/of psychische aspecten van het MRKH-syndroom.

 4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klaagster en haar echtgenoot en subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Allereerst begrijpt het College uit de brieven van de echtgenoot van klaagster dat hij met zijn inbreng kenbaar heeft willen maken de klacht van klaagster te ondersteunen en daar waar nodig een verduidelijking heeft gegeven. Het College zal de echtgenoot van klaagster dan ook niet als afzonderlijke klager aanmerken.

5.2       In deze is het meest verstrekkende verweer dat het handelen, dan wel nalaten van verweerster niet enig handelen of nalaten betreft dat kan worden getoetst aan de tuchtnormen van artikel 47, lid 1 onder a of b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en derhalve niet onder het tuchtrecht valt. Deze tuchtnormen betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patiënt dient te betrachten (de eerste tuchtnorm) maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Indien het verweer doel treft, is klaagster niet-ontvankelijk en komt het College niet toe aan de beantwoording van de vraag of klaagsters klacht al dan niet terecht is.

5.3       Van een zorg-/behandelrelatie tussen verweerster en klaagster is geen sprake (geweest), zodat de eerste tuchtnorm niet van toepassing is.

5.4       Het verwijt aan verweerster volgens klaagsters stellingen betreft voorts geen ander  handelen dat de individuele gezondheidszorg raakt en dat op die grond zou kunnen worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. De redenen zijn als volgt.

5.5       Wetenschappelijk onderzoek valt in beginsel niet onder de individuele gezondheidszorg, omdat dat onderzoek niet rechtstreeks betrekking of weerslag heeft op een persoon met het doel de gezondheid van deze persoon te bevorderen of te bewaken. Het (doen) uitsturen van een uitnodiging aan een groep personen, onder wie klaagster, voor deelname aan het onderhavige wetenschappelijke onderzoek is een onderdeel van dit onderzoek. Daarom valt ook de verzending van die brief in beginsel niet onder de individuele gezondheidszorg. In dit verband dient ook het verwijt gezien te worden dat de enveloppe niet (goed) dichtgeplakt bleek. Dat het in casu niet gaat om individuele gezondheidszorg blijkt ook uit de informatiefolder die bij de uitnodiging tot deelname aan het onderzoek is gevoegd waarin onder “Mogelijke voordelen” onder meer is vermeld: “… Voor u is er niet direct voordeel te behalen. Uw deelname helpt ons meer inzicht te krijgen …….. Met de uitkomsten van dit onderzoek hopen we een betere voorlichting en behandeling te kunnen geven aan vrouwen met het MRKH syndroom … “.

5.6       Anders kan het zijn, indien een persoon reeds heeft besloten tot deelname aan een wetenschappelijk onderzoek en deze persoon tijdens de uitvoering daarvan (als proefpersoon) wordt begeleid, onderzocht of behandeld door een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar. Dan kan sprake zijn van handelen of nalaten van deze beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg dat tuchtrechtelijk getoetst kan worden. Maar daarvan is in casu geen sprake. 

5.7       Nu de verweten handeling geen handeling is waarover overeenkomstig artikel 47, lid 1 onder a of b Wet BIG kan worden geklaagd, kan klaagster niet worden ontvangen in haar klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege onder 2.3 de hierna volgende passage toevoegt.

“De brief (gedateerd 1 oktober 2015) houdende deze uitnodiging is uit naam van de gynaecoloog, maar door de gynaecoloog uit het I., waar klaagster onder behandeling was, verzonden. Door het I. is ten behoeve van het onderzoek geen lijst met namen en contactgegevens van patiënten aan het G. of aan de gynaecoloog verstrekt; de patiënten van het I. zijn allen vanuit het I. aangeschreven.”

4.         Beoordeling van het beroep

4.1            Het beroep van klaagster richt zich primair tegen de niet-ontvankelijk-

verklaring door het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster stelt in beroep dat er in de onderhavige casus sprake is van een individuele relatie, met de gezondheid van klaagster mede als onderwerp. Klaagster meent dat de casus daarom binnen de kaders van het tuchtrecht valt. Voorts heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De gynaecoloog heeft verweer gevoerd en heeft daarbij primair geconcludeerd tot verwerping van het beroep en derhalve tot bevestiging van de niet-ontvankelijk-verklaring van klaagster. Subsidiair concludeert de gynaecoloog tot ongegrond verklaring van de klacht.

4.3            De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Gelijk het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege toetsing aan de eerste tuchtnorm niet aan de orde nu er geen sprake is van een behandelrelatie tussen klaagster en de gynaecoloog. Voorts kan het Centraal Tuchtcollege zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het (doen) uitsturen van een uitnodiging aan een groep personen voor deelname aan een wetenschappelijk onderzoek geen handelen betreft dat valt onder de individuele gezondheidszorg zodat klaagster ook, voor zover de klacht is gestoeld op de tweede tuchtnorm, terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar klacht, zodat ook in beroep niet aan een inhoudelijke beoordeling van die klacht kan worden toegekomen. Het beroep van klaagster wordt verworpen.

4.4       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie , met het verzoek tot plaatsing .

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, Mr. A.R.O. Mooy en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. J.C.M. van Huisseling en

dr. P.J.Q. van der Linden, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017.

Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.