ECLI:NL:TGZCTG:2017:71 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.291

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:71
Datum uitspraak: 16-02-2017
Datum publicatie: 16-02-2017
Zaaknummer(s): c2016.291
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht heeft betrekking op de behandeling van de broer van klager, hierna patiënt, overleden in 2012. Verweerder is als uroloog betrokken geweest bij de behandeling van patiënt. Klager verwijt verweerder kort gezegd dat hij: 1) heeft geweigerd een afschrift van het volledige patiëntendossier van patiënt te verstrekken, nu de verslaglegging van de talrijke bezoeken van klager met patiënt aan de SEH vóór 2012 ontbreekt, en 2) medisch nalatig heeft gehandeld doordat hij op dan wel vanaf 25 januari 2012 geen preventief onderzoek heeft ingesteld om de diagnose kanker uit te sluiten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.291 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., uroloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 27 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2015, onder nummer 14184a, heeft dat college klager niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij beslissing van 15 oktober 2015, onder nummer C2015.033, heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat het Regionaal Tuchtcollege klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft de beslissing waarvan beroep toen vernietigd, en de zaak teruggewezen naar het Regionaal Tuchtcollege. Na terugwijzing heeft het Regionaal Tuchtcollege bij beslissing in raadkamer  van 18 juli 2016, onder nummer 15160a, de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.292 en C2016.278 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 januari 2017, waar is verschenen de arts, bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniels. Klager is – hoewel behoorlijk uitgenodigd – niet verschenen. Op 25 januari 2017 heeft een verpleegkundige namens klager telefonisch aan de administratie van het Centraal Tuchtcollege laten weten dat klager niet zou verschijnen op de terechtzitting van

26 januari 2017. Er is niet verzocht de behandeling van de zaak aan te houden.

Mr. Daniels heeft ter terechtzitting van 26 januari 2017 namens de arts verzocht de behandeling doorgang te laten vinden. Het Centraal Tuchtcollege heeft dienovereenkomstig beslist.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager klaagt over de behandeling van zijn op 6 juni 2012 overleden broer (geboren in 1960, hierna te noemen: patiënt). Verweerder is als uroloog bij de urologische behandeling van patiënt betrokken geweest.

In het door de afdeling Spoedeisende hulp (hierna: de SEH) aangelegde medisch dossier van patiënt staan de volgende contacten van de SEH met patiënt vermeld:

18 januari 2003,

23 januari 2003, 24 februari 2004, 16 mei 2005, 17 mei 2005, 25 januari 2012,

26 januari 2012 en 28 februari 2012.

Op 25 januari 2012 bezocht patiënt de SEH vanwege pijn in de linker flank/onderbuik, op 26 januari 2012 vanwege hematurie en flankpijn links. Op

8 februari 2012 is patiënt vervolgens door een andere uroloog dan verweerder onderzocht, waarbij laboratoriumonderzoek is ingezet, een X-BOZ (buikoverzichtsfoto) is aangevraagd en een echografisch onderzoek op de afdeling radiologie is afgesproken. Ook werd een controleafspraak gemaakt ter bespreking van de resultaten van die onderzoeken.

Op 22 februari 2012 heeft de controleafspraak plaatsgevonden bij een uroloog in opleiding, waarover verweerder supervisie had. In het medisch dossier staat op die datum:

“Echo: Conclusie: afwijkend aspect van de linkernier met meerdere stenen in het middenpoolgebied en toch ook een afwijkend aspect van het parenchym ter plaatse. Een RIP kan op grond van dit onderzoek niet uitgesloten worden. Een CT-scan onderzoek is geïndiceerd.

(…)

CT urinewegen

(…)”

Nadat patiënt op 28 februari 2012 wederom de SEH had bezocht en daar onder meer overleg met een uroloog had plaatsgevonden, is patiënt op 9 maart 2012 wederom door de uroloog in opleiding gezien voor het bespreken van de uitslag van de

CT-scan. In het medisch dossier staat op die datum:

“CT:Conclusie: beeld passend bij maligniteit linkernier, waarschijnlijk Grawitz met centraal meerdere calcificaties. Enkele pathologische lymfomen in de regio van ed nierhilus en een trombusmassa in de vena renalis links. Meerdere longmetastasen.

Overleg [internist]

afspraak volgende week dinsdag 11.30 uur

wellicht toch nefrectomie doen? Immunotherapie?

Maandag radiologiebespreking

Overleg team

week erna weer afspraak bij mij (…)”

Op 6 juni 2012 is patiënt overleden. Klager heeft tegen eerdergenoemde uroloog in opleiding ook een klacht bij dit college ingediend onder nummer 15160b.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

1.     heeft geweigerd een afschrift van het volledige patiëntendossier van patiënt te verstrekken, nu de verslaglegging van de talrijke bezoeken van klager met patiënt aan de SEH vóór 2012 ontbreekt;

2.     medisch nalatig heeft gehandeld doordat hij op dan wel vanaf 25 januari 2012 geen onderzoek heeft ingesteld om de diagnose kanker uit te sluiten door middel van preventief onderzoek. Patiënt werd daarentegen op 25 januari 2012 weggestuurd bij de SEH, ondanks het feit dat er grote afwijkingen waarneembaar waren en de tumor volledig zichtbaar was op de gemaakte echo.

4. Het standpunt van verweerder

Ad 1.: Op verzoek van klager heeft het ziekenhuis het medisch dossier van patiënt aan klager verstrekt. Van een weigering tot het verstrekken van het medisch dossier is geen sprake. Er zijn geen aanwijzingen voor bezoeken van patiënt aan de afdeling urologie vóór 8 februari 2012. Verweerder is niet bekend met verslaglegging van bezoeken aan de SEH. De bij het ziekenhuis bekende bezoeken maken deel uit van het patiëntendossier.

Ad 2.: Patiënt is voor het eerst op 8 februari 2012 door een lid van de vakgroep urologie onderzocht. Er is op dat moment en ook daarna medisch adequaat gehandeld door verweerder en de medewerkers van de afdeling urologie.” 

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

 “5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel 1.

Klager heeft in de stukken naar voren gebracht – althans zo begrijpt het college dat – dat hij van het ziekenhuis wel een medisch dossier heeft ontvangen, maar dat dit dossier niet volledig zou zijn. Het college kan slechts afgaan op het medisch dossier van patiënt dat verweerder bij het verweerschrift in de procedure heeft gebracht. Klager heeft in de repliek niet gesteld dat dit dossier (of delen daarvan) nieuw voor hem waren. Het mag er dus voor worden gehouden dat dit het medisch dossier van patiënt is waarover klager al beschikte. Niet gebleken is dat dit medisch dossier onvolledig is. Het college stelt overigens vast dat in het medisch dossier van patiënt wel diverse bezoeken van patiënt aan de SEH zijn opgenomen vóór 2012. Maar afgezien daarvan geldt dat voor het geval de verslaglegging bij de SEH niet volledig mocht zijn, dat verweerder als uroloog, werkzaam op de afdeling urologie en niet op de SEH, niet aan te rekenen is. Dat het bij de afdeling urologie aangelegde medisch dossier van patiënt onvolledig of onjuist is, is overigens ook niet gebleken.

Dit klachtonderdeel faalt.

Ad klachtonderdeel 2.

Het college ziet niet in dat verweerder, als uroloog en in zijn hoedanigheid als supervisor van de uroloog in opleiding, medisch nalatig gehandeld heeft ten opzichte van patiënt en overweegt daarover als volgt. In de eerste plaats blijkt uit het medisch dossier van patiënt dat het eerste contact van patiënt met de afdeling urologie op

8 februari 2012 – en dus niet op 25 januari 2012 – heeft plaatsgevonden, nadat hij eerder de SEH had bezocht. Patiënt is toen gezien door een collega uroloog van verweerder en later – op 22 februari en 9 maart 2012 – door een uroloog in opleiding onder supervisie van verweerder. Naar het oordeel van het college hebben de betrokken urologen een adequaat poliklinisch vervolgtraject ingezet, waarbij de juiste onderzoeken zijn ingezet (verwezen wordt naar de feiten). Er heeft geen delay plaatsgevonden. Dat patiënt na zijn tussentijdse bezoek aan de SEH op

28 februari 2012, waarbij overleg met de afdeling urologie had plaatsgevonden, naar huis is gezonden, doet aan het zorgvuldige medisch handelen niet af. Immers een controleafspraak, waarbij de resultaten van de onderzoeken zouden worden besproken, was immers al gemaakt en zou plaatsvinden op 9 maart 2012. Van het achterwege laten van preventief onderzoek op de afdeling urologie is geen sprake geweest. Ook dit klacht onderdeel is kennelijk ongegrond.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       Met zijn beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hetgeen hij in zijn beroepschrift heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert – kort samengevat – tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klacht, met oplegging van een passende maatregel.

4.2       Door en namens de arts is gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3

De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en prof. dr. J.B.L. Hoekstra, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2017.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.