ECLI:NL:TGZCTG:2017:64 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.116

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:64
Datum uitspraak: 16-02-2017
Datum publicatie: 16-02-2017
Zaaknummer(s): c2016.116
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Patiënte (de moeder van klager), die onder andere leed aan dementie, type alzheimer, is op 26 oktober 2014 met pneumonie opgenomen in het ziekenhuis. De arts heeft toen gezien de conditie van de patiënte een niet-escalerend beleid afgesproken. Patiënte zou niet gereanimeerd worden en niet naar de intensive care worden overgeplaatst. Op 27 oktober 2014 is patiënte overleden. De arts had toen geen dienst.  Klager verwijt de arts – verkort weergegeven – dat zij patiënte niet de vereiste zorg heeft geboden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.116 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.A.A.M. van den Bergh, jurist Maasstad Ziekenhuis.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 16 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2016, onder nummer 2015-047e, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken onder nummers C2016.113, C2016.114 en C2016.117 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2017, waar zijn verschenen klager en mr. W.A.A.M. van den Bergh namens de arts. De arts is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Mr. Van den Bergh heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

(…)2. De feiten

2.1       Klager is de zoon van mevrouw E. (hierna: moeder of patiënte), geboren in 1921.

2.2       Patiënte leed onder meer aan dementie, type Alzheimer en woonde in het verzorgingshuis F. te D..

2.3       Op 26 oktober 2014 om ongeveer 01.30 uur is patiënte via de SEH opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde van het G. Ziekenhuis met pneumonie en sinds de middag forse achteruitgang in de klinische conditie. Verweerster is in het ziekenhuis werkzaam als internist-haematoloog en trad in deze op als superviserend medisch specialist. Gezien de conditie van patiënte werd een niet-escalerend beleid afgesproken. Voorts werd afgesproken dat patiënte niet gereanimeerd zou worden en dat zij niet naar de IC zou worden overgeplaatst.

2.4       Op 27 oktober 2014 is patiënte overleden.

3.         De klacht

Klager verwijt de artsen in het ziekenhuis, onder wie verweerster, dat zij niet de vereiste medische zorg hebben geboden aan zijn moeder. Zijn moeder is op een gewone afdeling opgenomen, terwijl klager van mening was dat ze opgenomen moest worden op de IC van het ziekenhuis. Dit werd geweigerd. Men heeft zijn moeder opzettelijk laten stikken. Er vond slechts beademing via een neusbrilletje plaats, waar zijn moeder veel last van ondervond en welke zij diverse malen uit haar neus heeft getrokken. Beademing via een zuurstofmasker vond niet plaats. Men wilde de vochttoevoer via infuus stopzetten. Toen het klagers moeder slechter ging, is de dienstdoende arts ondanks meerdere verzoeken niet naar haar komen kijken. Op het moment dat zijn moeder was overleden kwam de arts binnen.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Verweerster heeft haar handelen toegelicht onder overlegging van het medische dossier van patiënte. Zij heeft gesteld dat zij gedurende de opname van patiënte kennis heeft genomen van de resultaten van de (lichamelijke) onderzoeken bij patiënte en haar toestand en op grond daarvan het behandelbeleid met de dienstdoende arts-assistent heeft besproken. De prognose was erg somber. Patiënte had een longontsteking waarvoor zij in het verzorgingshuis was behandeld met een antibioticum. Ondanks deze behandeling was haar toestand ernstig verslechterd. Er was sprake van een nierfunctiestoornis. Patiënte was niet aanspreekbaar. Omdat de longontsteking met medicatie niet was verbeterd, maar juist verergerd, de algehele lichamelijke conditie van patiënte heel slecht was, en er sprake was van co-morbiditeit (verschillende gelijktijdige aandoeningen, onder meer longontsteking, dementie, hoge bloeddruk, nierfunctiestoornis) is afgesproken dat patiënte niet gereanimeerd zou worden en bij verslechtering van haar toestand niet naar de IC zou worden overgeplaatst. Als behandelbeleid is afgesproken dat patiënte onder meer een basisinfuus zou krijgen en antibioticum via infuus zou worden toegediend. Patiënte kreeg voorts zuurstof via een neusbril, waarmee de saturatie goed was. Er vond regelmatig mondverzorging plaats. Ook vonden controles plaats. Onder deze behandeling lag patiënte comfortabel, was ze niet onrustig en had ze geen pijn. Het College heeft vastgesteld dat de toelichting van verweerster wordt gestaafd door het overgelegde medische dossier. Het behandelbeleid van verweerster ontmoet bij het College geen bedenkingen. Vanwege de medische voorgeschiedenis en de slechte conditie van patiënte  is door verweerster een reële medische afweging gemaakt.

Niet is gebleken dat beademing via een zuurstofmasker noodzakelijk was of dat men de vochttoevoer via infuus heeft willen stopzetten. Niet is gebleken dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.2       Op maandagochtend 27 oktober 2014 heeft verweerster de zorg voor patiënte overgedragen aan een collega. Daarna is zij niet meer betrokken geweest bij patiënte en haar zoon. Voor de zorg op 27 oktober 2014 tot aan het overlijden van patiënte kan verweerster dan ook  tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk worden gehouden. Voor zover het gevoerde verwijt betreft het optreden van anderen in die periode gaat het College daaraan voorbij. 

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

(…)

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “ 2. De feiten ” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Ook heeft klager gesteld dat de behandeling van zijn klacht in eerste aanleg niet zorgvuldig is verlopen. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager bij de beoordeling van zijn bezwaren tegen de wijze waarop zijn klacht in eerste aanleg is behandeld geen belang meer heeft. Indien en voor zover al zou moeten worden geoordeeld dat de behandeling in eerste aanleg onzorgvuldig is geweest, hetgeen overigens niet is gebleken, dan is dit verzuim door de behandeling in beroep hersteld.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat niet is gebleken dat de arts is tekortgeschoten in de zorg die hij jegens patiënte had behoren te betrachten. Het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. C de Graaf en drs. P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 16 februari 2017.            Voorzitter  w.g.   Secretaris  w.g.