ECLI:NL:TGZCTG:2017:63 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.115

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:63
Datum uitspraak: 16-02-2017
Datum publicatie: 16-02-2017
Zaaknummer(s): c2016.115
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Patiënte (de moeder van klager) woonde sinds maart 2014 in het verzorgingshuis waar de verpleegkundige werkzaam is. Patiënte leed onder andere aan dementie, type Alzheimer. Op 23 oktober 2014 is bij patiënte een pneumonie (longontsteking) geconstateerd, waarvoor zij een antibioticum voorgeschreven heeft gekregen. Op 25 oktober 2014 is patiënte op aandringen van klager opgenomen in het ziekenhuis, waar zij op 27 oktober 2014 is overleden. Klager verwijt de verpleegkundige – verkort weergegeven – dat patiënte onnodig is overleden door een gebrek aan goed zorg, verwaarlozing, geestelijke en lichamelijke mishandeling en handelen dat opzettelijk was gericht op de dood. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de verpleegkundige in de periode waarop de klacht betrekking heeft niet bij de zorg over patiënte betrokken geweest. In de periode daarvoor is zij niet tekortgeschoten in de zorg die zij jegens patiënte had behoren te betrachten. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.115 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. Ch. L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 16 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2016, onder nummer 2015-047d, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2017, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, laatstgenoemde bijgestaan door mr. Ch. L. van den Puttelaar.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd:

(…) 2.                       De feiten

2.1       Klager is de zoon van mevrouw D. (hierna: moeder of patiënte), geboren in 1921.

2.2       Patiënte leed onder meer aan dementie, type Alzheimer. De anamnese vermeldde voorts onder meer hypertensie, decompensatio cordis en sinusaritmie, angina pectoris, waarvoor TCA met stentplaatsing, en milde nierfunctiestoornis. Sinds 6 maart 2014 woonde patiënte in het verzorgingshuis E. te F., alwaar verweerster werkzaam is. Er was sprake van langzame cognitieve en lichamelijke achteruitgang, maar patiënte was nog mobiel en regelde zelf al haar zaken nog uitgezonderd de financiële zaken, die werden behartigd door de Stichting G. in het kader van een onderbewindstelling.

2.3       Op 23 oktober 2014 voelde patiënte zich niet goed en bleek er sprake van een pneumonie (longontsteking), waarvoor een behandeling is gestart met een antibioticum, Amoxicilline/clavulaanzuur.

2.5       Alhoewel het erop leek dat patiënte iets opknapte, is de toestand van patiënte vanaf de middag van 25 oktober 2014 fors achteruitgegaan. Patiënte is in het ziekenhuis opgenomen, waar zij op 27 oktober 2014 is overleden.           

3.         De klacht

Klager verwijt verweerster – zakelijk weergegeven – gebrek aan goede zorg, verwaarlozing, geestelijke en lichamelijke mishandeling en handelen dat opzettelijk was gericht op de dood, waardoor zijn moeder onnodig is overleden. Meer in detail verwijt klager onder meer het verzorgend/verplegend personeel, onder wie verweerster, dat zijn moeder is uitgehongerd en uitgedroogd en geen medicatie heeft gekregen. In de dagen rond 25 oktober 2014 kreeg klager, wanneer hij belde, na enkele malen zijn moeder niet meer te spreken omdat men het te druk had om de telefoon naar zijn moeder te brengen. Men heeft gezegd dat het redelijk goed ging met zijn moeder en dat klager niet naar zijn moeder hoefde te komen. Klager is op

25 oktober 2014  desondanks afgereisd naar F. en het tegendeel bleek het geval. Men wilde haar hulpeloos in coma laten doodgaan zonder een arts of een ziekenhuis te waarschuwen. Ook is klager gebleken dat het personeel van het verzorgingshuis zijn moeder in elkaar heeft geslagen. Toen zijn moeder overleden was, heeft klager twee flinke bloeduitstortingen vastgesteld op haar lichaam.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft gesteld dat zij van 26 september tot en met 26 oktober 2014 afwezig was wegens vakantie en dat zij in die periode niet betrokken is geweest bij de zorg van patiënte.

5.         De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat het tuchtrecht is gericht op het handelen van de individuele zorgverlener. In deze zaak staat derhalve alleen het handelen van verweerster ter toetsing. Nu verweerster van 26 september tot en met 26 oktober afwezig was wegens vakantie en daarom niet betrokken was bij de zorg van patiënte, kan zij voor de zorg in die periode tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk worden gehouden. Voor zover het gevoerde verwijt betreft het optreden van anderen in die periode gaat het College daaraan voorbij. 

5.2       Het College heeft voorts geen aanwijzingen dat de aan patiënte gegeven zorg door verweerster, vanaf het moment dat patiënte in het verzorgingshuis verbleef, te weten 6 maart 2014, niet goed zou zijn geweest. Van verwaarlozing en geestelijke en lichamelijke mishandeling is niet gebleken. Voorts blijkt uit het dossier dat patiënte steeds eten en drinken heeft gekregen en genomen en zo nodig ook medicatie is verstrekt. Het is niet vast komen te staan waardoor de hematomen die door klager zijn gezien na het overlijden van patiënte zijn ontstaan. In het dossier is aangetekend dat patiënte op 9 oktober 2014 door de verzorging zittend op de grond is aangetroffen en dat toen hematomen op de linker en rechter schouder zijn vastgesteld. De dag erna is in het dossier een erg groot hematoom op de linker schouder beschreven. Ook is mogelijk dat de verkleuringen als gevolg van het overlijden zijn ontstaan, dan wel verergerd.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

(…)

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten

en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “ 2. De feiten ” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Ook heeft klager gesteld dat de behandeling van zijn klacht in eerste aanleg niet zorgvuldig is verlopen. De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager bij de beoordeling van zijn bezwaren tegen de wijze waarop zijn klacht in eerste aanleg is behandeld geen belang meer heeft. Indien en voor zover al zou moeten worden geoordeeld dat de behandeling in eerste aanleg onzorgvuldig is geweest, hetgeen overigens niet is gebleken, dan is dit verzuim door de behandeling in beroep hersteld.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. De verpleegkundige is in de periode waarop de klacht betrekking heeft wegens vakantieverlof niet bij de zorg over patiënte betrokken geweest. In de periode daarvoor is de verpleegkundige niet tekort geschoten in de zorg jegens patiënten. Niet gebleken is dat de zorg die patiënte kreeg in het verzorgingshuis waar de verpleegkundige werkzaam was niet aan de geldende normen voldeed. Anders dan klager heeft aangevoerd, behoefde de verpleegkundige hem daarvoor dan ook niet te waarschuwen.

4.4       Op grond van het voorgaande moet het beroep worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.J.E. van Haren en W.J.B. Hauwert, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2017.   Voorzitter  w.g.        Secretaris  w.g.