ECLI:NL:TGZCTG:2017:55 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.194

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:55
Datum uitspraak: 14-02-2017
Datum publicatie: 15-02-2017
Zaaknummer(s): c2016.194
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. De aangeklaagde huisarts is verbonden aan de Medisch Dienst van de TBS-kliniek waar klager verblijft. De huisarts heeft klager eenmalig gezien op zijn spreekuur vanwege rugklachten. Klager verwijt de huisarts dat hij hem onvoldoende zorg heeft verleend en hem onvoldoende pijnmedicatie heeft gegeven. Tevens is klager van mening dat verweerder hem met deze klachten, die al geruime tijd bestonden had moeten verwijzen naar een ziekenhuis. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.194 van:

A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond,

tegen

G., huisarts, werkzaam te B., gemeente C., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. R.W.H.H. Molmans verbonden aan de E. te F..

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 25 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen G. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 mei 2016, onder nummer 15146a heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2016.195 (A. / D., verpleegkundige) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2017, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door

mr. Molmans voornoemd. Mr. Delescen, gemachtigde van klager, is in overleg met klager en met kennisgeving aan het Centraal Tuchtcollege niet ter terechtzitting verschenen. Klager heeft pleitnotities overgelegd.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder is als huisarts verbonden aan de Medische Dienst in de TBS-kliniek waar klager verblijft. Verweerder is daar aanwezig op de donderdagen. Op donderdag

24 september 2015 heeft verweerder klager op zijn spreekuur gezien met rugklachten. Verweerder heeft een anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek gedaan en heeft geconcludeerd dat er sprake was van myogene rugklachten bij klager. Verweerder heeft klager paracetamol en codeïne voorgeschreven en met klager afgesproken na twee weken de klachten te evalueren. Hiervoor is een afspraak ingepland met een collega-huisarts van verweerder. Verweerder heeft klager na 24 september 2015 niet meer op zijn spreekuur gezien.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij hem onvoldoende zorg heeft verleend en hem onvoldoende pijnmedicatie heeft gegeven. Tevens is klager van mening dat verweerder hem met deze klachten, die al bestonden vanaf begin september 2015, had moeten doorverwijzen naar een ziekenhuis.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerder acht de klacht ongegrond, nu hij de zorgvuldigheid heeft betracht die een redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde omstandigheden ook zou hebben betracht. Hij heeft goede medische zorg aan klager verleend, zoals hij die ook in de reguliere huisartsenpraktijk aan patiënten verleend zou hebben. Beeldvorming of verwijzing naar het ziekenhuis waren op 24 september 2015 met deze klachtenpresentatie niet geïndiceerd. Bij aanhoudende klachten die niet goed reageerden op de ingestelde behandeling zou verwijzing op een later tijdstip wellicht een optie zijn, maar daar was op 24 september 2015 nog geen sprake van.

5. De overwegingen van het college

Uit de inhoud van het dossier van de Medische Dienst, die door klager niet wordt weersproken, blijkt dat verweerder zich naar behoren heeft ingezet voor klager.

Tijdens het consult op donderdag 24 september 2015 is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij het afnemen van de anamnese, het doen van lichamelijk onderzoek en het voorschrijven van pijnmedicatie. Het college is ten slotte van oordeel dat op basis van de in het dossier vastgelegde anamnese, onderzoek en diagnose een verwijzing op 24 september 2015 niet was geïndiceerd.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond “.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep van klager strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2            De huisarts heeft verweer in beroep gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken van het geding en de behandeling ter terechtzitting in beroep, waaronder de door klager ter terechtzitting aan de hand van zijn pleitnota gegeven uitgebreide toelichting op de klacht, tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder “5. De overwegingen van het College” heeft overwogen hier over.

4.4            Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de huisarts zich tijdens het consult op donderdag

24 september 2015 naar behoren heeft ingezet voor klager en dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Dit leidt ertoe dat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en  

drs. M. van Bergeijk en dr. M.K. Dees, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.