ECLI:NL:TGZCTG:2017:304 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.036

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:304
Datum uitspraak: 09-11-2017
Datum publicatie: 09-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.036
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater werkzaam als directielid van een forensische instelling. Klager verwijt verweerder, psychiater: 1) dat hij zich als directielid niet toetsbaar heeft willen opstellen, 2) dat hij medeverantwoordelijk is voor de ondeugdelijke klachtafhandeling van een door klager neergelegde klacht en 3) een ondeugdelijke klachtenregeling te hebben en dat verweerder klager daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het klaagschrift niet voldeed aan de eisen. Het Centraal Tuchtcollege heeft de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigd en de zaak op grond van artikel 73 lid 5 Wet Big zelf afgedaan en de klacht van klager op alle onderdelen ongegrond verklaard.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.036 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 3 oktober 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 november 2016, onder nummer 16/369 heeft dat college klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 september 2017, waar zijn verschenen klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Hielkema voornoemd. Partijen hebben pleitnotities overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

Klager heeft drie klachten tegen verweerder ingediend waarop afzonderlijk wordt beslist. Allereerst wordt verweerder verweten dat hij zich als lid-directie niet toetsbaar heeft willen opstellen. Ten tweede wordt verweerder verweten dat hij medeverantwoordelijk is voor de ondeugdelijke klachtafhandeling van een door klager bij verweerder neergelegde klacht. Tenslotte wordt verweerder verweten een ondeugdelijke klachtenregeling te hebben en dat verweerder klager daar niet van op de hoogte heeft gesteld. Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. Het college is van oordeel dat klager onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke rol verweerder had met betrekking tot de drie klachtonderdelen. Wat het eerste klachtonderdeel betreft, het niet toetsbaar opstellen, is niet duidelijk wat klager verweerder op dat punt concreet verwijt. Bij gebrek aan een feitelijke grondslag zal het college deze klacht afwijzen. Omtrent het tweede klachtonderdeel oordeelt het college als volgt. Klager heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze verweerder de zorg voor een juiste klachtafhandeling heeft gefrustreerd. Het had op de weg van klager gelegen om concrete feiten en omstandigheden hieromtrent te stellen. De enkele stelling van klager dat verweerder medeverantwoordelijk is voor een ondeugdelijke klachtafhandeling, is onvoldoende om te komen tot een persoonlijke verwijtbaarheid van verweerder.

Ook inzake het derde klachtonderdeel oordeelt het college dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van verweerder. Klager verwijt verweerder dat hij een ondeugdelijke klachtenregeling heeft. Het hebben van een ondeugdelijke klachtenregeling valt in beginsel onder de verantwoordelijkheid van de directie. Echter, klager baseert zijn klacht feitelijk niet op een ondeugdelijke klachtenregeling maar op handelingen waar de klachtencommissie zelf verantwoordelijk voor is.

Zodoende kan in dit geval geen persoonlijke verwijtbaarheid van verweerder ingevolge art. 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) worden aangenomen.

Op grond van ar­tikel 66 lid 4 Wet BIG wordt klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

      3.1       Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten.

      3.2       Verweerder is psychiater en werkzaam als Directielid Inhoud van het E. (E.).  Samen met de Algemeen Directeur vormt verweerder de Directie van het E..

      3.3       Klager is in het kader van een tegen hem lopende strafzaak van 13 maart 2014 tot en met 30 april 2014 opgenomen geweest in het F. (F.) voor onderzoek naar zijn geestvermogens. De E. Pro Justitia rapportage is uitgebracht op 6 juni 2014. Bij vonnis van 13 oktober 2014 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Daarnaast is aan hem de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd.

      3.4       Klager is in hoger beroep gegaan van dit vonnis. Het Gerechtshof heeft aan de aan het F. verbonden psychiater en psycholoog opdracht gegeven aanvullend multidisciplinair te rapporteren. Klager is vervolgens van 21 april 2015 tot 2 juni 2015 opnieuw opgenomen geweest in het F.. Op 27 augustus 2015 is de (tweede) E. Pro Justitia rapportage uitgebracht.

      3.5       Op 25 december 2015 heeft klager bij het E. een klacht ingediend over de naar zijn mening op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen aanvullende rapportage en het gebrek aan inzage. Bij brief van 19 januari 2016 heeft de heer G., adjunct-directeur van het F. aangegeven dat klager dezelfde/vergelijkbare klachten reeds heeft geuit middels het schrijven van zijn advocaat en dat klager daarop een inhoudelijke reactie heeft gekregen en dat klager daarnaast verschillende klachten bij de Commissie van Toezicht heeft ingediend waar namens de directie inhoudelijk op is gereageerd en dat bij deze stand van zaken de directie geen aanleiding ziet en - strafrechtelijk buiten de rechter om - ook geen ruimte voor een afzonderlijke inhoudelijke reactie.  

      3.6       Klager heeft vervolgens op 26 januari 2016 een klacht ingediend bij het E. over de wijze waarop de heer G.  klagers eerdere klaagschrift had afgehandeld. Bij brief van 8 maart 2016 heeft de heer mr. drs H., Algemeen Directeur van het E. aangegeven in overeenstemming met de brief van 

      19 januari 2016 van de heer G. geen aanleiding te zien om klagers klacht in behandeling te nemen.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager is onder aanvoering van diverse beroepsgronden in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij hij in de klacht niet ontvankelijk is verklaard. Klager heeft aangevoerd dat hem door het Regionaal Tuchtcollege geen volwaardige klachtbehandeling in eerste aanleg is geboden, nu het Regionaal Tuchtcollege bij de behandeling van het klaagschrift niet de wettelijke procedure heeft gevolgd. Zijn beroep strekt primair tot terugverwijzing van de zaak naar het Regionaal Tuchtcollege teneinde aldaar opnieuw te worden behandeld. Subsidiair beoogt klager gegrond verklaring van zijn klacht dat 1) verweerder zich als directielid niet toetsbaar heeft willen opstellen, 2) dat hij medeverantwoordelijk is voor de ondeugdelijke klachtafhandeling van een door klager neergelegde klacht en 3) dat hij een ondeugdelijke klachtenregeling heeft en dat verweerder klager daarvan niet op de hoogte heeft gesteld, met oplegging van een maatregel aan verweerder.

4.2       Verweerder heeft verweer in beroep gevoerd. Hij heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klager in het beroep omdat klager onvoldoende (concreet) heeft onderbouwd op welke punten hij de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege bestrijdt. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat het hem verweten handelen niet valt onder de maatstaf van art. 47 Wet BIG nu hij geen behandelrelatie heeft (gehad) met klager, hij niet persoonlijk betrokken is geweest bij de beantwoording van klagers klachtbrieven aan E. en hij evenmin is opgetreden in zijn hoedanigheid van psychiater. Verweerder heeft subsidiair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht en verwerping van het beroep.

Ontvankelijkheid klager in het beroep

4.3       Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager in het beroepschrift en de aanvullingen daarop voldoende duidelijk toegelicht op welke gronden hij van mening is dat hij bij het Regionaal Tuchtcollege geen volwaardige klachtbehandeling heeft gekregen en heeft klager ook voorts voldoende toegelicht tegen welke overwegingen in de beslissing van eerste aanleg het beroep is gericht. Klager wordt dan ook in zijn beroep ontvangen.

Toepassing artikel 73 lid 5 Wet BIG

4.4       Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat het Regionaal Tuchtcollege de beslissing om klager op grond van artikel 66 lid 4 Wet BIG in de klacht niet-ontvankelijk te verklaren (mede) heeft gebaseerd op overwegingen inhoudende dat klager zijn verwijten niet voldoende duidelijk of concreet heeft gemaakt. Daarmee heeft het Regionaal Tuchtcollege (impliciet) kenbaar gemaakt dat het klaagschrift van klager niet voldoet aan het vereiste van artikel 4, lid 1 onder b Tuchtrechtbesluit BIG. Het Centraal Tuchtcollege is echter niet gebleken dat het Regionaal Tuchtcollege klager in de procedure voorafgaand aan de behandeling van de zaak in raadkamer overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van het Tuchtrechtbesluit BIG in de gelegenheid heeft gesteld de gronden van zijn klacht aan te vullen. De veronachtzaming van deze bepaling door het Regionaal Tuchtcollege leidt ertoe dat de beslissing in eerste aanleg niet kan worden gehandhaafd.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege merkt voorts nog dat het Regionaal Tuchtcollege - al dan niet in het verlengde van voormeld verzuim - evenmin (tijdig) toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 65 lid 7 Wet BIG (verzenden afschrift van klaagschrift aan degene over wie is geklaagd) en artikel 66 lid  2 Wet BIG (partijen in de gelegenheid stellen te worden gehoord).

4.6       De Wet BIG bepaalt in artikel 73, vijfde lid, dat indien het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat de in eerste aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, het deze beslissing vernietigt en de zaak zelf afdoet. Toepassing van dit artikel zou er in het onderhavige geval toe kunnen leiden dat het recht van partijen op rechtspraak in twee instanties geweld wordt aangedaan. Echter, nu zowel klager als verweerder ter terechtzitting in beroep (uitdrukkelijk en gemotiveerd) hebben verklaard afstand te doen van een instantie en ermee in te stemmen dat het Centraal Tuchtcollege de zaak aan zich houdt, zal het Centraal Tuchtcollege de zaak conform voormeld artikel in beroep zelf afdoen.

Tweede tuchtnorm

4.7       Het door klager beklaagde optreden van verweerder doelt op een handelen of nalaten dat op grond van de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG) onder het tuchtrecht valt. Klager heeft gesteld door het beklaagde optreden te zijn beperkt in zijn toetsingsmogelijkheden ten aanzien van de uitgebrachte aanvullende E. Pro Justitia rapportage d.d. 27 augustus 2015 over zijn geestvermogens welke rapportage voor klager negatieve gevolgen kon hebben in het kader van een mogelijke strafrechtelijke veroordeling door het Gerechtshof tot een maatregel van ter beschikking stellling met dwangverpleging . Daarmee heeft het beklaagde optreden voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg.

Beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid

4.8       De klachten van klager stuiten echter af op het in het tuchtrecht voor de gezondheidszorg geldende beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid inhoudende dat  een klacht slechts gegrond kan worden bevonden als er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van de aangeklaagde ter zake van het aan hem verweten handelen.

4.9       Daargelaten de vraag of er in het onderhavige geval sprake is (geweest) van een ondeugdelijke klachtenregeling en ondeugdelijke uitvoering daarvan en of verweerder zich al dan niet voldoende toetsbaar heeft opgesteld en of verweerder daarbij (mede) in zijn hoedanigheid van psychiater is opgetreden, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerder voor het aan hem verweten handelen niet persoonlijk tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.

4.10     Klagers klachtbrieven van 25 december 2015 en 26 januari 2016 zijn niet door verweerder beantwoord, maar door de heer G., adjunct-directeur van het F. (zie brief van 19 januari 2016) respectievelijk de heer mr. drs H., Algemeen Directeur van het E. (zie brief van 8 maart 2016). Ook overigens is het Centraal Tuchtcollege op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting in beroep niet gebleken dat verweerder op enigerlei wijze persoonlijk betrokken is geweest bij de behandeling, beoordeling of beantwoording van de door klager bij brieven van 25 december 2015 en 26 januari 2016 bij de E. ingediende klachten of dat de daaromtrent met klager gevoerde correspondentie op enig moment inhoudelijk met verweerder is besproken. Dat in voormelde brieven van 19 januari 2016 en 8 maart 2016 door de heer G. respectievelijk de heer H. ‘namens de Directie E.’ op klagers klachtbrieven is beslist, maakt dit niet anders. Immers h et enkele gegeven dat verweerder als Directeur Inhoud tevens lid is van de Directie E. brengt niet mee dat verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen of nalaten van die Directie E., waarbij hij zelf niet rechtsreeks betrokken is geweest.

4.11     Dit betekent dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.

4.12     Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van eerste aanleg vernietigen en met toepassing van artikel 73, vijfde lid Wet BIG de zaak zelf afdoen. Het Centraal Tuchtcollege zal de oorspronkelijke klacht op alle onderdelen ongegrond verklaren en afwijzen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende

verklaart de klacht ongegrond.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter; mr. M.P. Den Hollander en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden juristen en drs. A.C.L. Allertz en

drs. E.J. Stevelmans, leden beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2017.

Voorzitter   w.g.         Secretaris  w.g.