ECLI:NL:TGZCTG:2017:302 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.071

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:302
Datum uitspraak: 03-10-2017
Datum publicatie: 03-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.071
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is gediagnosticeerd met een chronische schizofrene stoornis, waarvoor hij onder meer medicamenteus (soms gedwongen) wordt behandeld. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij klager niet serieus heeft genomen in zijn angstklachten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen, omdat zij van oordeel is dat op geen enkele manier is gebleken dat de verpleegkundige de klachten van klager niet serieus heeft genomen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.071 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.               Verloop van de procedure

A.- hierna klager - heeft op 9 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 januari 2017, onder nummer 073/2016 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

            De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken onder nummers C2017.072, C2017.073, C2017.082 en C2017.083 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 oktober 2017, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans voornoemd. Klager is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 3 oktober 2017 heeft het College, na beraadslaging in raadkamer in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een uitwerking daarvan.

2.               Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “(…) 2.            DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is verpleegkundige en als zodanig verbonden aan D. te B. sinds september 2015. Klager kent een lange psychiatrische voorgeschiedenis met meerdere opnames sinds 1977. Klager is sinds die tijd gediagnosticeerd met een chronische schizofrene stoornis waarvoor hij onder meer medicamenteus (soms gedwongen) wordt behandeld. Uit de overgelegde stukken met betrekking tot de dwangbehandeling blijkt dat er geregeld overleg is met klager over de medicatie en de bijwerkingen.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij hem niet serieus neemt in zijn angstklachten.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de angstaanvallen zoals klager die beschrijft door het behandelteam als symptoom passend bij schizofrenie worden geduid. Hiervoor is psycho-educatie gegeven. Klager blijft echter vasthouden aan het idee dat de angstaanvallen bijwerkingen zijn van de haloperidol. De klacht tegen verweerder treft geen doel nu hij zich bij zijn gesprekken met klager baseert op het oordeel van de psychiaters. Verweerder tracht klager van adequate zorg te voorzien en is er nooit op uit geweest klager te provoceren.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1      

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Blijkens de overgelegde stukken heeft klager al 30 jaar last van auditieve hallucinaties en paranoïde waanideeën. Hij gebruikt vanaf 1978 verschillende soorten medicatie. Klager is in 2007 en in 2008 psychiatrisch onderzocht. De gedwongen opnames zijn diverse keren  getoetst door de rechter, waarbij deze de overtuiging moet hebben gekregen dat er sprake was van een psychiatrische stoornis. In 2008 is er advies gegeven over dwangbehandeling. In 2014 is klager op zijn verzoek gezien door een psychiater van het E. voor een second opinion. Ook deze stelde vast dat er bij klager sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Inmiddels krijgt klager sinds december 2015 weer gedwongen medicatie, getoetst door de geneesheer-directeur, in verband met doodsbedreigingen en gewelddadige uitspraken. Het college is van oordeel dat op geen enkele manier is gebleken dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen. Anders dan klager meent, laten de angstaanvallen zich niet verklaren door de bijwerkingen van de medicatie. Dat verweerder in gesprekken met klager heeft verteld dat het behandelteam een andere mening dan klager is toegedaan, wil geenszins zeggen dat hij daarmee klager heeft geprovoceerd dan wel zijn klachten niet serieus heeft genomen.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

            (…)”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “2. DE FEITEN” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Blijkens het (aanvullend) beroepschrift kan klager zich niet vinden in de afwijzing van zijn klacht door het Regionaal Tuchtcollege en heeft hij met zijn beroep beoogd zijn klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

                        4.2       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en P.A.M. Storck en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2017.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.