ECLI:NL:TGZCTG:2017:296 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.151

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:296
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 02-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.151
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Bij klager is op enig moment diabetes mellitus type II geconstateerd. Klager verwijt verweerder – kort gezegd – dat deze hem na deze diagnose niet meteen en periodiek naar een oogarts heeft verwezen. Klager stelt dat de verwijzing in ieder geval in 2008 had moeten plaatsvinden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep van klager wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.151 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal,

tegen

F., huisarts, (destijds) werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen F. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 februari 2017, onder nummer 157/2016, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2017.150  behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 augustus 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Van Ham voornoemd, en de huisarts, bijgestaan door mr. De Die voornoemd. Als getuige aan de zijde van klager is gehoord de heer D., vader van klager, die in handen van de voorzitter de belofte heeft afgelegd.

De zaak is over en weer bepleit. De beide gemachtigden hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1978, is patiënt van verweerder geweest van 2000 tot 1 mei 2011.

Op 20 oktober 2005 heeft verweerder de diagnose diabetes mellitus type II gesteld bij klager. Tevens is als medicatie metformine 500 mg voorgeschreven voor 15 dagen. Op

31 oktober 2005 heeft een controle van de diabetes plaatsgevonden.

Op 4 november 2005 is voor 90 dagen metformine 500 mg aan klager voorgeschreven.

Op 3 maart 2006 heeft verweerder in het dossier van klager opgetekend dat hij telefonisch contact met de ouders van klager heeft opgenomen met het verzoek aan klager om verweerder te bellen.

Op 9 maart 2006 heeft klager het spreekuur bezocht. Genoteerd werd door de huisarts, nadat bleek dat klager de hem voorgeschreven medicatie in verband met diabetes niet innam: “wel doen!!”. Verweerder heeft tevens een controleadvies bij de praktijkondersteuner meegegeven.

Op 1 mei 2006 is een consult geweest waar klager rugklachten presenteerde bij verweerder. Tijdens het spreekuurcontact is de glucose weer bepaald. In verband met klachten van de voorgeschreven medicatie heeft verweerder nieuwe medicatie voorgeschreven.

In de kopieën van de agenda, zoals door verweerder overgelegd, staan aantekeningen betreffende de patiënten met diabetes, zoals agendering van oproepbrieven en formulieren.

Op 24 november 2008 staat is in het huisartsendossier opgetekend:

“O          schaafwond, knie li, laatste tetanus minder dan 10 jaar geleden.

E            schaafwond li knie

R            fusidinezuur crème 20mg/g

O            Glucose: 22,2 mmo/l

E            diabetes mellitus

P             uitleg – c-adc-do poh!!

 R gliclazide tablet mga 80mg”.

De gliclazide tabletten zijn voorgeschreven voor 15 dagen.

Op 27 november 2008 heeft een controle van de diabetes plaatsgevonden:

“S           controle DM

O            Gluc.N. 14,3 – Gew. 137kg. – taille 139 cm. –pat loopt de hele dag

                (magazijnbediende) en heeft onregelmatige diensten.. welbevinden

                goed. heeft noggeen gliclazie ingenomen. pat. heeft vaak stress

                uitleg hypo/hyper.

E            diabetes mellitus

P             start met 1 tablet gliclazide. niet meer dan 3 glazen lightdrank pd.”

             Uit het huisartsenjournaal betreffende klager blijkt dat op 27 november 2008,

21 mei 2009, 17 mei 2010, 24 september 2010 en 19 april 2011 oproepen zijn verzonden aan het bij verweerder bekende adres van klager.

Op 16 februari 2016 heeft een bezoek plaatsgevonden door de VvAA bij klager, in verband met aansprakelijkstelling van verweerder door klager.

In deze bezoekrapportage is, voor zover thans van belang, onder meer opgetekend:

“Het advies in 2005 van de huisarts was afvallen en dat is betrokkene gaan doen door onder meer weer fanatiek te gaan sporten. Betrokkene is toen wel onder controle bij de diëtist (verbonden aan de huisartsenpraktijk) gebleven en ook geweest. Betrokkene geeft aan dat het toen goed ging, omdat hij veel afgevallen was. Medicatie zou hij nooit gebruikt hebben.

(…)

Betrokkene woont op zichzelf sinds 2008. Daarvoor woonde hij nog bij zijn ouders.”

3.               HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat deze hem niet meteen en periodiek naar de oogarts heeft verwezen na de diagnose diabetes mellitus type II in 2005. In ieder geval had verwijzing in 2008 plaatsgevonden.

4.               HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Verweerder heeft klager herhaaldelijk brieven gestuurd ter controle van zijn diabetes. Klager heeft zich aan de zorg ontrokken. Conform de NHG-standaard DM had verweerder klager zo snel mogelijk na de diagnostiek willen verwijzen voor het geïndiceerde oogonderzoek bij de oogarts. Ieder jaar heeft verweerder klager brieven gestuurd, waarin bijgesloten een verwijsbrief voor de oogarts en een laboratoriumformulier.

5.               DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1       In het tuchtrecht geldt een strikte verjaringstermijn van tien jaren. Nu de klacht van klager op 13 mei 2016 is binnengekomen kan het handelen van verweerder vanaf

14 mei 2006 beoordeeld worden.

Klager is niet-ontvankelijk voor zover de klacht betreft het handelen vóór 14 mei 2006.

5.2       Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3       De relatie tussen huisarts en patiënt wordt beheerst door de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 7:448 BW is de verplichting voor de arts opgenomen om de patiënt zo goed mogelijk te informeren over, kort gezegd, onderzoek, behandeling en gezondheidstoestand van de patiënt. In artikel 7:452 BW is bepaald: “De patiënt geeft de arts naar beste weten de inlichtingen en medewerking die deze redelijkerwijs voor het uitvoeren van de overeenkomst behoeft.”

5.4       Het gaat er in deze zaak om te beoordelen hoever de inspanningsverplichting van een huisarts (vanaf 14 mei 2006) gaat om in contact te komen met een diabetes patiënt, teneinde te wijzen op de mogelijke risico’s verbonden aan zijn ziekte en het daarmee samenhangende belang van regelmatige controles, dan wel teneinde zich ervan te vergewissen dat de patiënt daarvan reeds voldoende op de hoogte is, als die patiënt niet ‘spontaan’ voldoet aan de op hem rustende informatieplicht.

5.5       Verweerder heeft in zijn praktijk de diabeteszorg volgens protocol ingericht. De praktijkondersteuner schreef de patiënten aan en voerde drie maal per jaar een controle uit. Jaarlijks zag de huisarts alle patiënten met Diabetes Mellitus. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat klager niet werd uitgenodigd bij de oproepingsrondes. In maart 2006 heeft verweerder zelfs contact opgenomen met de ouders van klager teneinde contact te krijgen met klager, blijkens het huisartsenjournaal. Dat de moeder van klager zich dat thans niet meer herinnert kan daaraan niet afdoen nu klager zelf heeft verklaard tot 2008 bij zijn ouders te hebben gewoond. Dit adres was bekend bij de huisarts en klager werd aldaar aangeschreven.

Verweerder heeft blijkens de contacten in de periode van maart 2006 tot en met mei 2006 de diabetes van klager, ook als hij andere klachten presenteerde tijdens het spreekuur, bespreekbaar gemaakt. Na mei 2006 heeft klager zich gedurende tweeënhalf jaar niet gemeld in de praktijk van verweerder. In 2008 is klager, blijkens zijn eigen verklaring, op zichzelf gaan wonen. Klagers verwijt dat verweerder hem op diverse adressen heeft opgeroepen en die oproepen hem niet hebben bereikt treft geen doel. De patiëntenadministratie van een huisarts kan alleen na correcte en actuele informatie van de patiënt worden ingevoerd en/of gewijzigd. Het ligt niet op de weg van de huisarts om zelf onderzoek te doen naar eventuele verhuizingen van patiënten. Verweerder heeft zowel oproepingsbrieven naar het ouderlijk huisadres van klager gezonden als naar de GG. te HH., waar klager, sinds 2008, woonachtig was op een camping. Dat klager naar aanleiding van de brieven aan het ouderlijk adres en de camping, waarbij het overigens gebruikelijk is dat ‘bewoners’ van een campingplaats de post bij de receptie afhalen, geen aanleiding heeft gezien om afspraken te maken met verweerder dan wel de praktijkondersteuner, kan niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt in de richting van verweerder.

5.6       Wat betreft het verwijt dat verweerder klager in november 2008 niet heeft doorverwezen naar de oogarts heeft het navolgende te gelden.

Op het moment dat klager zich meldde met een schaafwond aan zijn knie heeft verweerder de diabetes van klager wederom ter sprake gebracht. Teneinde te komen tot een goede instelling van de diabetes werd nieuwe medicatie voorgeschreven en een controle vond een aantal dagen later plaats. Bij die controle bleek dat klager de hem voorgeschreven medicatie nog niet had ingenomen.

Een verwijzing naar de oogarts dient in beginsel zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een termijn van zes maanden na vaststelling van de diabetes plaats te vinden. Het college acht aannemelijk, gelet op de kopieën van de artsenagenda, dat klager regelmatig is opgeroepen, waarbij een laboratoriumformulier en verwijzing naar de oogarts bij de oproepingsbrief waren gevoegd, en dat klager zich – om hem moverende redenen – niet geroepen voelde daaraan te voldoen. Klager heeft zich nadien niet gemeld voor een herhaalrecept, of voor een herhaalde controle, ondanks de hem toegezonden oproepingsbrieven. Aan een verwijzing is verweerder toen dus niet toegekomen. Overigens is er geen aanleiding eraan te twijfelen dat verweerder later wel verwijsbrieven aan klager heeft toegezonden opdat klager zichzelf tot de oogarts zou kunnen wenden. Verweerder is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefenaar gebleven waar het gaat om zijn inspanningen klager op te sporen, terug te bestellen en door te verwijzen naar de oogarts.

5.7       Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”

3.         Beoordeling van het beroep

3.1       In zijn beroepschrift maakt klager bezwaar tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van (een deel van) de feiten. Voor het overige beoogt klager met hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De huisarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

            3.2       Wat betreft de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat deze weergave bijstelling behoeft, zodat v oor de beoordeling van het beroep kan worden uitgegaan van hetgeen hierover is opgenomen in de beslissing in eerste aanleg.

3.3       Ter terechtzitting in beroep is gebleken dat klager sedert februari 2008 woonachtig was aan de II. te B. en niet, zoals door het Regionaal Tuchtcollege onder 5.5 overwogen, aan de GG. te HH.. In het medisch dossier staat dit (juiste) adres ook vermeld. De huisarts heeft ter terechtzitting in beroep verklaard dat de oproepingsbrieven na februari 2008 zowel naar dit adres aan de II. als naar de JJ. te B., zijnde het ouderlijk huis van klager, zijn verzonden. Tegenover de betwisting van deze stelling door klager staan de aantekeningen over deze oproepen in het medisch dossier. Het Centraal Tuchtcollege acht het daarom, gelet op deze aantekeningen, aannemelijk dat de oproepingsbrieven op de in het dossier aangegeven data zijn verzonden, en aan de hiervoor genoemde adressen.

3.4       Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en dr. M.K. Dees en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.