ECLI:NL:TGZCTG:2017:288 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.062

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:288
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 02-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.062
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is in behandeling bij een centrum voor verslavingszorg in verband met de medicatie die hij behoeft vanwege zijn chronische pijnklachten. De arts is als Eerste Geneeskundige betrokken om te bemiddelen tussen de hoofdbehandelaar en klager, omdat het behandelproces stagneerde als gevolg van onenigheid tussen hen beiden. De arts heeft klager sedert augustus 2015 drie maal gezien en drie maal telefonisch gesproken. Klager verwijt de arts dat hij klager niet heeft onderzocht en als eerste geneeskundige en daarmee verantwoordelijke voor de hoofdbehandelaar niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat hij op klagers verzoek niet het juiste dossier aan hem heeft overhandigd. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Zij heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.062 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

 tegen

H., arts, werkzaam te I., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 4 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen H. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 januari 2017, onder nummer 2016/042 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Klager heeft een brief van 11 september 2017 nagezonden met bijlagen. Een van die bijlagen betreft een cd-rom, waarop onder andere geluidsopnamen staan.  De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken onder nummers C2017.061 en C2017.063 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 oktober 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door E. en F. en de arts, bijgestaan door mr. A. van der Knaap, jurist bij G..

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

(…) 2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is in behandeling bij een centrum voor verslavingszorg in verband met de medicatie die hij behoeft vanwege zijn chronische pijnklachten. Verweerder is als Eerste Geneeskundige betrokken om te bemiddelen tussen de hoofdbehandelaar en klager, omdat het behandelproces stagneerde als gevolg van onenigheid tussen hen beiden. Verweerder heeft klager sedert augustus 2015 drie maal gezien en drie maal telefonisch gesproken.

3.         De klacht en het standpunt van klager

Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerder:

a.               dat hij klager niet heeft onderzocht en als eerste geneeskundige en daarmee verantwoordelijke voor de hoofdbehandelaar niet zorgvuldig heeft gehandeld;

b.               dat hij op klagers verzoek niet het juiste dossier aan hem heeft overhandigd.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat hij vanaf 2010 bij het centrum voor verslavingszorg in behandeling is geweest en dat hij indertijd 360 mg Oxycontin kreeg. In 2015 hebben de artsen opeens gesteld dat deze dosis veel te hoog zou zijn en zijn ze andere medicatie gaan voorschrijven. Verder is zonder nader onderzoek gesteld dat klager methadon moest gaan gebruiken omdat morfine verslavend is. Nu ligt klager wakker door de gewijzigde medicatie. Hij wil terug naar 360 mg Oxycontin, waarbij hij zich goed voelde.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Hij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat de hoofdbehandelaar bij zijn aantreden constateerde dat klager een zeer hoge dosering Oxycontin kreeg, namelijk 440 mg per dag. Na een ongeval in zijn jeugd is hij veelvuldig geopereerd en werd voor pijnbestrijding Oxycontin voorgeschreven. De dosis is in de loop der jaren steeds verder opgelopen. De hoofdbehandelaar vond de continuering en ophoging niet verantwoord en besloot hierover met klager te spreken. Klager wilde geen verandering van de medicatie en eiste de Oxycontin te blijven gebruiken. Klager is viermaal uitgenodigd voor het ondergaan van een medisch onderzoek, maar wilde daaraan niet meewerken. Verweerder is ingeschakeld om te helpen de patstelling te doorbreken. Op 5 oktober 2015 heeft klager via een vriend laten weten bereid te zijn mee te werken aan afbouw van de Oxycontin, waarna concrete afspraken voor het vervolg zijn gemaakt. Er hebben onderzoeken plaatsgevonden en een second opinion is gevraagd bij de pijnpoli van een ziekenhuis in B.. Klager weigerde een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.

Een afschrift van het dossier is in oktober 2015 aan klager verstrekt. Er bestaan geen verschillende versies van het dossier. Wellicht is een aantal pagina’s in een later verstrekte kopie verschoven, omdat er meer in formatie in het dossier is gekomen.

5.         De beoordeling

Het college stelt voorop dat klager ook tegen de hoofdbehandelaar heeft geklaagd. Bij uitspraak van heden zijn deze klachten kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college onder meer overwogen dat de hoogte van de dosering Oxycontin zonder meer het beleid van de hoofdbehandelaar om deze om te zetten dan wel af te bouwen rechtvaardigde. Er is serieus, in diverse overlegvormen, naar de pijnklachten van klager gekeken en gezocht naar passende en verantwoorde zorg voor klager. De second opinion bevestigt dat de hoofdbehandelaar de juiste behandeling heeft willen inzetten.

Dat er serieus met de problemen rondom de medicatie en de pijnklachten van klager is omgegaan, blijkt ook uit het feit dat verweerder als Eerste Geneeskundige is ingeschakeld, toen de hoofdbehandelaar met klager niet tot overeenstemming kon komen.

Hetgeen verweerder heeft aangevoerd wordt ondersteund door de gegevens uit het dossier. Daaruit blijkt dat klager aan sommige door de hoofdbehandelaar en verweerder gewenste onderzoeken wel heeft meegewerkt en aan andere niet. Dat die onderzoeken niet alle doorgang hebben gevonden is dan ook slechts aan klager zelf te wijten. Het dossier biedt geen  aanknopingspunt voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerder, ook niet met betrekking tot de afgifte van het dossier. De ontvangstbevestiging daarvan is door klager ondertekend en het college heeft geen aanwijzing dat er meer dan één dossier over klager zou bestaan.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

(…).

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “ 2. De feiten ” zijn weergegeven.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Blijkens het (aanvullend) beroepschrift kan klager zich niet vinden in de afwijzing van zijn klacht door het Regionaal Tuchtcollege en heeft hij met zijn beroep beoogd zijn klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.