ECLI:NL:TGZCTG:2017:285 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.180

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:285
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 01-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.180
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een huisarts van een Penitentiaire Inrichting. Klager verwijt de huisarts dat hij laakbaar heeft gehandeld door de verkeerde medicatie toe te dienen, als gevolg waarvan klager in coma heeft gelegen en zijn leven in gevaar is geweest. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat moet worden vastgesteld dat de huisarts aan verweerder geen verkeerd medicijn heet toegediend of heeft voorgeschreven en heeft daarom de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.180 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. P. Mannaart, verbonden aan Arag SE

te Leusden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 1 augustus 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

14 februari 2017, onder nummer 2016-215b, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 oktober 2017, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door mr. Mannaart.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.        De feiten

Klager is op 26 april 2016 in verzekering gesteld. Klager is op 29 april 2016 overgebracht naar de Penitentiaire Inrichting D. Klager gebruikte verschillende medicijnen, waaronder echter niet methadon. Op 2 mei 2016 heeft klager in de penitentiaire inrichting medicatie gekregen. Op 2 mei 2016 rond 19:00 uur is klager buiten bewustzijn in zijn cel aangetroffen. Hij is daarop naar het E. in D. overgebracht, alwaar hij in de nacht van 2 op 3 mei 2016 is opgenomen. Bij urine testen op 3 mei 2016 testte klager positief op benzodiazepinen, cannabis en methadon. In het medisch dossier staat daaromtrent op 4 mei 2016 vermeld: “weinig Cannabis, maar verhoogde concentratie methadon zal volgens de intensivist redelijk recente intake zijn geweest.” Verder was er sprake van een niet-bevestigde verdenking van insuline-gebruik.

In het ziekenhuis was de werkdiagnose: “ademdepressie en verminderd bewustzijn door methadon, daarna aspiratie pneumonie.” Klager is op de intensive care beademd en behandeld. Op 7 mei 2016 is hij van de intensive care ontslagen. De thuismedicatie bij ontslag bestond uit temazepam, fluoxetine, diazepam, Thiamine, Librium en Augmentin.

            3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat aan hem in de penitentiaire inrichting op 2 mei 2016 vloeibare medicijnen (waarschijnlijk methadon) zijn toegediend. Toen klager aangaf dat dit niet zijn reguliere medicijnen leken te zijn, werd dit bezwaar van klager weggewuifd. Aan het eind van diezelfde dag is klager bewusteloos in zijn cel aangetroffen, waarna klager langdurig opgenomen is geweest in het E. in D. Hij heeft twee dagen in coma gelegen, vervolgens nog enkele dagen op de intensive care gelegen en daarna nog op een reguliere afdeling. Klager verwijt de betrokken inrichtingsarts dat hij laakbaar heeft gehandeld door de verkeerde medicatie toe te dienen, als gevolg waarvan klager in coma heeft gelegen en zijn leven in gevaar is geweest.

            4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

            5.         De beoordeling

            5.1       Verweerder heeft aangevoerd dat zijn betrokkenheid bij klager beperkt is gebleven tot het op maandag 2 mei 2016 autoriseren van de reguliere medicatie van klager. Dit betreft volgens verweerder een standaardprocedure, waarbij zorgvuldig wordt nagegaan of deze medicatie daadwerkelijk is voorgeschreven door reguliere instanties. Aan klager was, zoals uit het EPD blijkt, geen methadon voorgeschreven. Verweerder heeft aan klager evenmin methadon voorgeschreven. Verweerder heeft verder verklaard klager nooit op het spreekuur te hebben gezien, geen behandelafspraak met klager te hebben gehad en geen medicatie aan klager te hebben toegediend. Het afleveren van medicatie in de penitentiaire inrichting valt geheel buiten verweerders blikveld.

            5.2       Klager heeft dit verweer niet, bijvoorbeeld tijdens een mondeling vooronderzoek, betwist. Op grond daarvan moet worden vastgesteld dat verweerder aan klager geen verkeerd medicijn heeft toegediend, noch heeft voorgeschreven. De klacht is daarom kennelijk ongegrond. Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht tegen de huisarts herhaald en nader toegelicht.

4.2       De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De huisarts betreurt wat er tijdens de detentie met klager is gebeurd, maar het ten onrechte verstrekken van methadon aan klager door een Penitentiair Inrichtingswerker onttrekt zich geheel aan zijn waarneming en aan zijn verantwoordelijkheid. De huisarts  stelt dat hij zelf niet in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht. De huisarts concludeert impliciet tot verwerping van het beroep van klager.

4.3       Gezien de stukken en gehoord de toelichting van partijen tijdens de terechtzitting in beroep, komt het Centraal Tuchtcollege omtrent het handelen van de huisarts tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de huisarts aan klager geen verkeerd medicijn heeft toegediend of heeft voorgeschreven. Dit betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep moet worden verworpen.

4.4       Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. dr. B. Frederiks en, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en dr. W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2017.

Voorzitter  w.g.           Secretaris  w.g.