ECLI:NL:TGZCTG:2017:284 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.091

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:284
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 01-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.091
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Herzieningsverzoek van doorgehaalde huisarts. De arts is bij beslissing van 31 maart 2015 doorgehaald op grond van een combinatie van verwijten: grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een patiente, onjuist declaratiegedrag, slechte dossiervoering, het opstellen van een valse medische verklaring; tezamen met een aantal eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen leidde dit alles tot het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat de arts niet over een juiste beroepshouding beschikt en dat hij heeft gehandeld in strijd met zowel de eerste als de tweede tuchtnorm. De arts heeft na de strafrechtelijke behandeling van de gebeurtenissen ten aanzien van (onder andere) de klaagster herziening van het tuchtrechtelijk oordeel gevraagd. Van een aantal feiten is hij tuchtrechtelijk vrijgesproken, maar is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf terzake van poging tot ontucht ten opzichte van een patient die zich aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd. De arts beroept zich op een document dat niet vervalst zou zijn om zich een alibi ten tijde van het gewraakte grensoverschrijdende gedrag te verschaffen en blijft de ontuchtige handelingen betwisten. Het Centraal Tuchtcollege wijst het herzieningsverzoek af. De tuchtrechtelijke toetsing heeft een ander kader dan de strafrechtelijke; het bewuste document is niet de enige grond voor twijfel aan het alibi en er was sprake van een combinatie van diverse verwijten, waarop de doorhaling in 2015 was gebaseerd. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing op het verzoek in de zaak onder nummer C2017.091 van:

A.,voorheen huisarts, wonende te B., verzoeker,

gemachtigde: mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag,

strekkende tot herziening van de beslissing van 31 maart 2015 van het Centraal Tuchtcollege, gegeven

in de zaak met nummer C2014.273 van:

C., woonplaats kiezende te B., op het kantooradres van haar advocaat-gemachtigde, appellante in het principaal beroep,

verweerster in het incidenteel beroep,

klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. M. van Stratum,

tegen

                                               A., werkzaam te B., verweerder in het principaal beroep,

                                               appellant in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg,

                                               gemachtigde mr. G. Spong,

en in de zaak met nummer C2014.276 op het beroep tegen de tussen eerstgenoemde partijen door het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage (onder nummer 2013-039) gegeven beslissing van 17 juni 2014, ingesteld door

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ,

thans genaamd Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o.,

verder: de Inspectie, kantoorhoudende te D., appellante,

vertegenwoordigd door: dr. E. en mr. drs. F.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna verzoeker - heeft op 15 februari 2017 bij het Centraal Tuchtcollege een verzoek ingediend tot herziening van voormelde beslissing van 31 maart 2015. Het Centraal Tuchtcollege heeft mr. E.J. van Sandick (plaatsvervangend voorzitter van het Centraal Tuchtcollege) benoemd tot rapporteur. De rapporteur heeft op

30 maart 2017 schriftelijk gerapporteerd en geadviseerd het verzoek tot herziening af te wijzen. De rapportage is aan verzoeker, (de gemachtigde van) C. en de Inspectie toegezonden.

Het verzoek tot herziening is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 oktober 2017. Verschenen zijn verzoeker, bijgestaan door

mr. Noorduyn,  mr. Van Stratum namens klaagster en mr. drs. E. en dr. F. namens de Inspectie. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd. Tevens is aanwezig de rapporteur.

2.         Feiten

2.1       In de beslissing waarvan herziening is verzocht, heeft het Centraal Tuchtcollege de inschrijving van verzoeker in het BIG-register doorgehaald.

Het Centraal Tuchtcollege heeft de navolgende tuchtrechtelijke verwijten aan dat oordeel ten grondslag gelegd:

·       dat hij op 18 januari 2012 seksueel grensoverschrijdend gehandeld heeft ten opzichte van zijn patiënte, klaagster, en dat hij dat gedrag heeft willen maskeren door zichzelf een - vals bevonden - alibi te verschaffen.

·       dat hij klaagster heeft misleid door een onjuist uitgevoerde behandeling, waartoe hij niet bekwaam was; dit is niet integer en in strijd met de te betrachten professionele zorg;

·       dat hij een medische verklaring valselijk heeft opgemaakt;

·       dat zijn dossiervoering incorrect was en hij onjuist, althans onzorgvuldig declareergedrag heeft vertoond.

Op grond van deze feiten heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat de arts niet beschikt over de juiste beroepshouding; dat hij zich niet integer heeft gedragen en niet betrouwbaar is gebleken. Hij heeft met het vorenstaande zowel gehandeld in strijd met de eerste tuchtnorm als met de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder a alsmede onder b Wet BIG).

Mede gelet op een aantal eerder opgelegde tuchtrechtelijke veroordelingen acht het Centraal Tuchtcollege doorhaling van de inschrijving van verzoeker in het BIG-register passend. 

2.2       Wegens grensoverschrijdende gedragingen ten opzichte van oorspronkelijk klaagster en een andere patiënte is verzoeker strafrechtelijk vervolgd. Voor zover hier relevant, luidt het vonnis terzake als volgt. Van de drie hem telastgelegde feiten ten opzichte van klaagster, heeft de rechtbank in Den Haag bij vonnis van 21 september 2016 uitsluitend het telastgelegde feit 3 subsidiair bewezen verklaard.. Dit betreft het strafbare feit dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het delict: ‘werkzaam in de gezondheidszorg, poging tot het plegen van ontucht met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd’, strafbaar gesteld bij artikel 249 juncto 45 Wetboek van Strafrecht.

2.3       Op verzoek van verzoeker is een schriftkundig onderzoek gedaan naar de echtheid van de presentielijst bij een nascholing/intervisie-bijeenkomst, die door verzoeker is aangevoerd als bewijs dat hij op het moment dat de (poging tot) ontuchtige handeling ten opzichte van klaagster plaatsvond elders aanwezig was. De conclusie van dat rapport is dat de onderzoeksresultaten uitsluiten de hypothese : “het document “Presentielijst nascholing woensdag 18 januari 2012”  is niet in een ononderbroken printproces vervaardigd en de handtekeningen alsmede de overige handgeschreven invullingen van aankomsttijd en vertrektijd op dit document zijn geen met inkt vervaardigde schrijfproducties, maar fotokopieën”.

3.         Beoordeling van het verzoek tot herziening.

3.1       Aan het verzoek tot herziening legt verzoeker twee nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag:

a.         Het strafvonnis van de rechtbank van 21 september 2016;

b.         Het deskundigenrapport betreffende forensisch schriftonderzoek van G.

van 21 december (het CTG leest) 2016.

3.2       De door het Centraal Tuchtcollege aangewezen rapporteur heeft in zijn rapport geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot herziening. 

Ten aanzien van herzieningsgrond a. adviseert de rapporteur – samengevat - dat het in een tuchtzaak gehanteerde toetsingskader een ander is dan in een strafprocedure. Het Centraal Tuchtcollege heeft overwogen dat de vraag of het gedrag onder een strafrechtelijke delictsomschrijving kan worden gebracht, niet aan het CTG is. Het gedrag is tuchtrechtelijk te kwalificeren als niet-integer en grensoverschrijdend in de relatie arts-patiënt, hetgeen in strijd is met de zorg die verzoeker in zijn hoedanigheid van arts ten opzichte van klaagster als patiënte behoorde te betrachten en met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Met betrekking tot herzieningsgrond b. stelt de rapporteur dat het CTG het oordeel dat verzoeker zich met de nascholingscursus op 18 januari 2012 een vals alibi heeft willen verschaffen, niet baseert op een vervalsing van de presentielijst, maar op de grond dat (samengevat)

-aan de overgelegde nascholingslijsten geen betekenis kan worden gehecht nu verzoeker twee vrijwel identieke verklaringen heeft geproduceerd over (…) die nascholingscursus

- de verklaring van huisarts H., die aan de bijeenkomst zou hebben deelgenomen, geen ander licht op de zaak werpt en dat daaraan ook geen waarde wordt gehecht nu verzoeker aan de Inspectie een vrijwel identieke verklaring van deze huisarts heeft verstrekt met een andere cursuslocatie;

-verzoeker de nascholingscursus ook niet als nascholing heeft opgegeven en daarvoor geen punten zijn toegekend.

De conclusie van het schriftonderzoek biedt onvoldoende houvast voor een bevestigende beantwoording van de vraag of de presentielijst bewijs verschaft van het door verzoeker gestelde alibi, het volgen van een cursus in de tijd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksueel misbruik.

Ter terechtzitting heeft de rapporteur nog toegevoegd dat de enkele conclusie van de schriftonderzoeker onvoldoende is.

3.3       Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de beide aangevoerde gronden onvoldoende zijn om tot toewijzing van de verzochte herziening te beslissen.

Met de rapporteur acht het Centraal Tuchtcollege het vonnis van de rechtbank en het schriftkundig rapport onvoldoende grond voor een herziening. Enerzijds bevat het strafvonnis wel degelijk een veroordeling van handelen van de arts met een ontuchtig karakter, dat wordt bestraft met een voorwaardelijke gevangenisstraf, anderzijds herhaalt het Centraal Tuchtcollege dat zijn toetsingskader een ander is dan dat van de strafrechter.

Het enkele feit dat het document waarop verzoeker zich beroept een origineel geprint en ingevuld document is, is onvoldoende aanwijzing dat de inhoud ervan juist is. De ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken afgelegde verklaringen van vier op het document vermelde artsen dat zij op 18 januari 2012 geen nascholing/intervisie hebben gehad en de wisselende verklaringen van de arts H. en van verzoeker zelf overtuigen niet van het feit dat verzoeker op het moment van de bewuste gedragingen ten opzichte van de patiënte elders was. Voorts benadrukt het Centraal Tuchtcollege dat de oplegging van de maatregel niet uitsluitend is gebaseerd op de verweten grensoverschrijdende handelingen op

18 januari 2012, maar op het geheel van feiten, zoals het valselijk opmaken van een medische verklaring, onjuist declaratiegedrag, ondermaatse dossiervoering, eerder vastgestelde tuchtrechtelijke tekortkomingen én de grensoverschrijdende handelingen ten opzichte van klaagster.

Op grond van al het vorenstaande ziet het Centraal Tuchtcollege thans geen reden tot herziening van de beslissing van 31 maart 2015.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

wijst het verzoek tot herziening af;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact  met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. dr. B. Frederiks, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter

en dr. W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2017.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.