ECLI:NL:TGZCTG:2017:207 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.507

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:207
Datum uitspraak: 06-07-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.507
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater. Verweerder is als freelance psychiater verbonden aan het Bureau Rijbewijs Keuringen (BRK). Klager heeft een aanvraag gedaan voor de ontheffing van de draagplicht van de autogordel om medische redenen. Klager is bekend met de stoornis van Asperger. Het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) heeft aan verweerder gevraagd onderzoek te doen naar klager. In oktober 2014 heeft verweerder tezamen  met de keurend arts klager gezien en onderzocht in het kader van een aanvullende keuring ter beoordeling van de rijgeschiktheid. Op 4 december 2014 is het rapport opgesteld. Volgens klager heeft verweerder ten onrechte het onderzoek verlegd naar een onderzoek naar alcoholmisbruik en is hij daardoor zijn rijbewijs kwijtgeraakt. De klacht houdt in dat verweerder: 1. Een onzorgvuldig rapport heeft opgesteld; 2. Bij klager ten onrechte een alcoholonderzoek heeft uitgevoerd; 3. Geen mogelijkheid tot inzage-, correctie en blokkering heeft geboden.  Het RTG Amsterdam heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.507 van:

A., wonende te B., appellant,          

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beroep,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA te Utrecht.   

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 12 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 september 2016, onder nummer 16/174, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft zijn beroep nader toegelicht in een brief van 10 maart 2017.  De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 juni 2017, waar zijn verschenen klager en de psychiater, bijgestaan door mr. R.J. Peet.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren in 1968, heeft in juni 2014 een aanvraag gedaan voor de ontheffing van de draagplicht van de autogordel om medische redenen. Klager is bekend met de stoornis van Asperger. 

2.2 Verweerder is als freelance psychiater verbonden aan het Bureau Rijbewijs Keuringen (BRK).

2.3. Het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) heeft aan verweerder gevraagd onderzoek te doen naar klager. Op 18 oktober 2014 heeft verweerder tezamen met de keurend arts klager vervolgens gezien en onderzocht in het kader van een aanvullende keuring ter beoordeling van de rijgeschiktheid.

2.4. De keurend arts heeft vervolgens een concept-rapport opgesteld. Op

13 november 2014 heeft verweerder – omdat hij nog niets had ontvangen – geïnformeerd bij de keurend arts naar de stand van zaken. Op 21 november 2014 heeft de keurend arts het concept-rapport verzonden naar verweerder, die het concept heeft aangepast.

2.5. Op 27 november 2014 is het concept-rapport vervolgens naar klager gestuurd. Met het concept-rapport is tevens een brief verstuurd met uitleg over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Op 4 december 2014 is het rapport naar het CBR verzonden.

2.6. In het rapport staat onder andere vermeld:

(…)

"

1.         Vraagstelling:

M 8.11

en andere aandoeningen op uw vakgebied

(…)

3          Speciële anamnese:

(…)

Betrokkene is in 1990 somber geweest t.g.v. life events. Betrokkene heeft destijds

3 maanden in de ziektewet gezeten en is toen kortdurend bij een psycholoog in behandeling geweest.

(…)

7.         Samenvattende bespreking:

Betrokkene is 46 jaar en komt nu voor onderzoek omdat  er twijfels bestaan over de rijgeschiktheid van betrokkene. Betrokkene geeft aan bekend te zijn met het syndroom van Asperger, hij gebruikt hierbij geen medicatie en is thans niet onder behandeling. Deze gegevens worden bevestigd door de huisarts van betrokkene in de opgevraagde medische gegevens. (…)

Uit de anamnese komt verder naar voren dat betrokkene in het jaar voorafgaand aan juni 2014 per week meer dan 40 AE drinkt, hetgeen een aanwijzing is voor alcoholmisbruik. Er werd aanvullend laboratoriumonderzoek verricht, waarbij een verhoogd CDT van 2,3 werd gevonden. Hetgeen, in combinatie met het anamnestisch drinkpatroon, een aanwijzing is voor actueel overmatig alcoholmisbruik.

Aangezien betrokkene zijn drinkpatroon sinds juni 2014 niet heeft veranderd, kan deze waarde worden geëxtrapoleerd naar juni 2014, hetgeen tevens een aanwijzing is voor alcoholmisbruik in die periode.

Beschouwend kan gesteld worden dat de symtpomen van de stoornis van Asperger nagenoeg in volledige remissie zijn, m.u.v. een verminderde aandacht en concentratie bij het dragen van een gordel.

Beschouwend kan er naar onze mening gesteld worden dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Het laboratoriumonderzoek ondersteunt het anamnestisch gegeven dat betrokkene een onveranderd drinkpatroon heeft van meer dan 40 AE per week. (…)".

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven, en nader geformuleerd tijdens het mondeling vooronderzoek, in dat verweerder:

1.               een onzorgvuldig rapport heeft opgesteld;

2.               bij klager ten onrechte een alcoholonderzoek heeft uitgevoerd;

3.               geen mogelijkheid tot inzage- , correctie en blokkering heeft geboden.

Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel 1. het volgende aangevoerd. In het rapport staat onder de speciële anamnese vermeld dat klager kortdurend in behandeling is geweest. Dat is onjuist. Ook is het aantal in het rapport vermelde alcoholeenheden per week onjuist weergegeven. Voorts staat vermeld dat de symptomen van Asperger in remissie zijn, terwijl verweerder daarnaar geen onderzoek heeft verricht.  Met betrekking tot klachtonderdeel 2. heeft klager aangevoerd dat verweerder ten onrechte het onderzoek heeft verlegd naar een onderzoek naar alcoholmisbruik. Als gevolg van verweerders handelen is klager zijn rijbewijs kwijtgeraakt. Verweerder heeft voorts niet overeenkomstig de "Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen" gewerkt.  De CDT-waarde was slechts licht verhoogd en zegt niet zoveel over de hoeveelheid alcoholconsumpties. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel stelt klager dat verweerder het rapport niet tijdig heeft verstuurd.   

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Naar vaste jurisprudentie moet rapportage als door verweerder uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

1.               in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke

                        gronden de conclusies van het rapport steunen;

2.               de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en

                        bevindingen vermeld in het rapport;

3.               die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

4.               de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;

5.               de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde

vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

5.2. Het eerste en tweede klachtonderdeel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Anders dan klager heeft het college geen aanwijzingen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het opstellen en/of de inhoud van het rapport. Het onderzoek en de rapportage zijn geheel volgens de daarvoor geldende Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen uitgevoerd en opgesteld.  Binnen het kader van de CBR keuring heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door de reeds bij klager - en door hem beaamde - diagnose syndroom van Asperger te bevestigen. Ook het feit dat verweerder in het rapport heeft geconcludeerd dat deze stoornis in remissie is, maakt de inhoud van dit rapport niet onzorgvuldig. Verweerder heeft tijdens het vooronderzoek aangevoerd dat – na onderzoek naar de stoornis van Asperger in het kader van de rijgeschiktheid – deze conclusie als volgt uitgelegd moet worden, te weten dat de bij klager vastgestelde symptomen van deze stoornis geen risico vormen met betrekking tot zijn rijvaardigheid. Wel merkt het college op dat deze redenering van verweerder wellicht duidelijker in het rapport geformuleerd had kunnen worden. Er is echter geen reden verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken, nu zijn nadere uitleg daarover voldoende is. Ook het verwijt van klager dat verweerder ten onrechte een alcoholonderzoek bij klager heeft verricht treft geen doel. De vraagstelling van het CBR aan verweerder luidde om bij klager onderzoek te doen naar een autismespectrumstoornis en naar andere aandoeningen op zijn vakgebied. Om deze voorgelegde vraagstelling te beantwoorden, heeft verweerder adequaat gehandeld door een breed onderzoek te verrichten, waaronder het afnemen van een alcoholanamnese en het verrichten van een bloedonderzoek. Uit de anamnese bleek dat klager overmatig alcohol gebruikte. Op grond van dit gegeven, in samenhang met uitslag van het bloedonderzoek (waaronder de CBT-waarde (het CTG leest: CDT-waarde)), mocht verweerder concluderen dat er aanwijzingen waren voor alcoholmisbruik in ruime zin. Het college heeft er begrip voor dat het voor klager bijzonder onaangenaam is dat hij zijn rijbewijs is kwijtgeraakt terwijl hij om een ontheffing voor het dragen van een autogordel had verzocht, maar dat brengt nog niet mee dat verweerder met het uitbrengen van het rapport onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld. Het eerste en tweede klachtonderdeel zijn ongegrond.

5.3  Het derde klachtonderdeel is eveneens ongegrond. Vast staat dat verweerder het concept-rapport op 27 november 2014 ter inzage en correctie naar klager heeft verzonden. Verweerder heeft erkend dat klager deze rapportage niet tijdig heeft ontvangen en dat de termijn van vier weken is overschreden. Verweerder heeft aangevoerd dat het de gebruikelijke gang van zaken is dat het secretariaat van het BRK  zorg draagt voor verzending van het rapport. Met verweerder is het college van oordeel dat verweerder daarvan niet persoonlijk tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt, nu de verzending  van het rapport buiten zijn invloedssfeer en verantwoordelijkheid valt.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt .”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2            De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. T.W.H.E. Schmitz en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en

drs. E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.