ECLI:NL:TGZCTG:2017:198 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.518

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:198
Datum uitspraak: 01-06-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.518
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.518 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

Q., psychiater, (voorheen) werkzaam te R., verweerster in beide instanties.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 14 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen Q. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 oktober 2016, onder nummer 16/131 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.508, C2016.509, C2016.510, C2016.511, C2016.512, C2016.513, C2016.514, C2016.515, C2016.516, C2016.517, C2016.519 en C2016.520 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 juni 2017, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. H.J. Hangelbroek.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 1 juni 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege na beraadslaging in raadkamer in het openbaar uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster heeft klaagster gezien in het kader van een beoordeling voor het aanvragen van een rechterlijke machtiging.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster maakt verweerster, zakelijk weergegeven, de navolgende verwijten:

1.         het weigeren van schriftelijke communicatie;

2.         het weigeren om (schriftelijk) de HPU-gegevens te bespreken en het negeren van deze lichamelijke ziekte;

3.         het weigeren om een kopie van het dossier te verstrekken en het weigeren om             het dossier te vernietigen;

4.         het weigeren om (schriftelijk) de schadelijke effecten van de Zyprexa te bespreken en te helpen deze af te bouwen, alsmede het weigeren om (schriftelijk) andere opties dan medicatie te bespreken en de medicatie te blijven opdringen;

5.         betrokkenheid bij de gedwongen opname van klaagster in 2015.

Ter toelichting op haar klachten heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij lijdt aan een lichamelijke erfelijke stofwisselingsziekte, thans bekend als HPU (hemopyrollactamurie). Deze ziekte wordt echter niet erkend door het reguliere medische circuit en de behandeling en medicatie wordt niet vergoed door zorgverzekeraars. Als de ziekte en de medicatie daarvoor erkend zouden zijn, dan zouden alle andere behandelingen die klaagster heeft gehad niet nodig zijn geweest.

Klaagster heeft uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van alle medische, psychische, sociale, juridische en andere problemen, waarmee zij zich geconfronteerd heeft gezien als gevolg van de weigering haar ziekte te erkennen.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden en daartoe aangevoerd dat zij als onafhankelijk psychiater klaagster eenmaal heeft gezien in het kader van een beoordeling voor het aanvragen van een rechterlijke machtiging. Klaagster was op het moment van de beoordeling aan een stuk door aan het praten, er was sprake van wanen en ze was achterdochtig. Haar stemming was dysfoor en expansief. Verweerster concludeerde dat er meest waarschijnlijk sprake was van een manisch psychotisch toestandsbeeld. Klaagster was op dat moment met IBS opgenomen. Uit het dossier bleek dat zij op dat moment haar sociaal maatschappelijke zaken niet zelfstandig kon regelen. Verweerster heeft op basis van de ernst van het ziektebeeld op dat moment besloten een rechterlijke machtiging aan te vragen die later door de rechter is afgegeven. Verweerster heeft zich hierna nooit direct met de behandeling van klaagster bezig gehouden.

5.         De beoordeling

Klaagster heeft in het klaagschrift geen specifieke klacht tegen verweerder gericht. De klachten zoals hiervoor vermeld zijn door klaagster in het aanvullend klaagschrift geformuleerd. Klaagster heeft in haar brief die op 22 juni 2016 door het college is ontvangen erkend dat verweerster de psychiater is die met haar heeft gesproken in verband met de rechterlijke machtiging. Daarmee staat vast dat verweerster bij de behandeling van klaagster als zodanig niet betrokken is geweest. De klachtonderdelen 1 tot en met 5 [het CTG leest: 1 tot en met 4] hebben alle betrekking op handelen en nalaten van haar behandelaars. Nu verweerster niet als behandelaar van klaagster kan worden gezien en ook overigens van klachtwaardig handelen niet gesproken kan worden, dienen deze klachten alleen al daarom te worden afgewezen. Met betrekking tot klachtonderdeel 6 [het CTG leest: 5] biedt het dossier geen aanknopingspunten voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.T. Blok en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

1 juni 2017.                 Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.