ECLI:NL:TGZCTG:2017:195 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.515

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:195
Datum uitspraak: 01-06-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.515
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.515 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

L., psychiater, voorheen werkzaam te B., verweerster in beide instanties.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 14 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen L. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 oktober 2016, onder nummer 16/128 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.508, C2016.509, C2016.510, C2016.511, C2016.512, C2016.513, C2016.514, C2016.516, C2016.517, C2016.518, C2016.519 en C2016.520 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 juni 2017, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. H.J. Hangelbroek.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 1 juni 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege na beraadslaging in raadkamer in het openbaar uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster is als psychiater betrokken geweest bij de behandeling van klaagster, in ieder geval gedurende twee perioden waarin klaagster in 2013 vrijwillig opgenomen is geweest.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster maakt verweerster, zakelijk weergegeven, de navolgende verwijten:

1.         het weigeren van schriftelijke communicatie;

2.         het weigeren om (schriftelijk) de HPU-gegevens te bespreken en het negeren van deze lichamelijke ziekte;

3.         het weigeren om een kopie van het dossier te verstrekken;

4.         het weigeren om (schriftelijk) de schadelijke effecten van de Zyprexa te bespreken en te helpen deze af te bouwen;

5.         het weigeren om (schriftelijk) andere opties dan medicatie te bespreken en de medicatie te blijven opdringen;

6.         het opdringen van een depot haldol 2013;

7.         betrokkenheid bij de gedwongen opname van klaagster in 2015.

Ter toelichting op haar klachten heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij lijdt aan een lichamelijke erfelijke stofwisselingsziekte, thans bekend als HPU (hemopyrollactamurie). Deze ziekte wordt echter niet erkend door het reguliere medische circuit en de behandeling en medicatie wordt niet vergoed door zorgverzekeraars. Als de ziekte en de medicatie daarvoor erkend zouden zijn, dan zouden alle andere behandelingen die klaagster heeft gehad niet nodig zijn geweest.

Klaagster heeft uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van alle medische, psychische, sociale, juridische en andere problemen, waarmee zij zich geconfronteerd heeft gezien als gevolg van de weigering haar ziekte te erkennen.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden en heeft daartoe aangevoerd dat zij in het klaagschrift slechts twee onderdelen leest die op haar betrekking hebben, te weten klachtonderdelen 6 en 7.

Klaagster is in 2013 twee maal een periode vrijwillig opgenomen geweest in de kliniek waar verweerster destijds werkte. De eerste opname betrof een psychotische decompensatie. Klaagster wilde haar benzodiazepinegebruik afbouwen. De opname was tevens bedoeld om aan te sterken en structuur in het leven te brengen. Tijdens de opname verbeterde de stemming, klaagster werd actiever, ging zich fysiek beter voelen en kon de dagbesteding beter plannen. In overleg met klaagster werden de benzodiazepines bijna volledig afgebouwd. Klaagster verliet in goede conditie de kliniek. Klaagster heeft juist om een depot haldol gevraagd, omdat zij thuis vaak vergeetachtig was en niet therapietrouw. De afdelingsarts heeft dit niet ingezet, omdat de opname klaar was. Hij heeft wel met klaagster afgesproken haar verzoek met het ambulante team te bespreken.

De tweede opname in 2013 was vanwege somberheid en suïcidaliteit. Klaagster redde het niet met alleen thuiszorg en FACT bezoeken. De haldoltabletten had zij onregelmatig ingenomen. Ze is ingesteld op haldoldepot en dat beviel haar. Tijdens de opname werd gezien dat de stemming normaliseerde. Toen geprobeerd werd afspraken te maken over ontslag werd klaagster boos. Zij eiste opname tot 2015 na afloop van haar schuldsanering. Via de procedure gedwongen ontslag is zij met ontslag gegaan. Bij het ontslag had zij nog een haldoldepot. Het instellen op dit depot is conform klaagsters eerdere verzoek in goed overleg uitgevoerd. Klaagster herkent zich niet in de klacht dat zij het haldoldepot zou hebben opgedrongen.

Klaagster had verzocht om vitamine injecties in verband met HPU. De apotheek zei deze injecties niet te kunnen leveren, wel kon davitamon multivitamine zonder extra kosten verstrekt worden. Dit is klaagster dagelijks aangeboden.

Bij de gedwongen opname van klaagster vanaf eind 2015 is verweerster behandelinhoudelijk niet betrokken geweest. In december 2015 werkte zij elders. Zij heeft slechts in januari 2016 in het kader van waarneming een klachtzitting bijgewoond. Verweerster herkent zich niet in de klachten over deze periode.

5.         De beoordeling

5.1       De klachtonderdelen 6 en 7 zijn door klaagster geformuleerd in het klaagschrift. De klachtonderdelen 1 tot en met 5 heeft klaagster opgenomen in het aanvullend klaagschrift.

5.2       Met betrekking tot de eerste vijf klachtonderdelen overweegt het college als volgt. Van een weigering om met klaagster te communiceren is niets uit het dossier gebleken en dit klachtonderdeel is ook verder door klaagster niet onderbouwd. Voor wat betreft de ziekte HPU heeft verweerster gegevens overgelegd die haar stellingen onderbouwen dat zij met de apotheek overleg heeft gevoerd in verband met de door klaagster gewenste injecties en dat klaagster een alternatief is geboden. Van verzoeken tot afgifte van het dossier in deze periode is het college niet gebleken. In de behandelperiode gebruikte klaagster het medicijn Zyprexa al enige tijd niet meer. Tegenover het uitgebreide en gedetailleerde relaas van verweerster over het medicatiebeleid en het overleg daarover met klaagster heeft klaagster niets aangevoerd dat voor het college aanleiding is om bij het relaas van verweerster vraagtekens te zetten.

5.3       Met betrekking tot de klachtonderdelen 6 en 7 is het college van oordeel dat verweerster deze op aannemelijke wijze en voldoende onderbouwd heeft weerlegd en dat het dossier op deze onderdelen evenmin aanknopingspunten geeft voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.T. Blok en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

1 juni 2017.                Voorzitter  w.g.                                 Secretaris  w.g.