ECLI:NL:TGZCTG:2017:192 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.512

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:192
Datum uitspraak: 01-06-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.512
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.512 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

G., arts, (voorheen) werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 14 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen G. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 oktober 2016, onder nummer 16/125 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.508, C2016.509, C2016.510, C2016.511, C2016.513, C2016.514, C2016.515, C2016.516, C2016.517, C2016.518, C2016.519 en C2016.520 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 juni 2017, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. H.J. Hangelbroek.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 1 juni 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege na beraadslaging in raadkamer in het openbaar uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is in het verleden begeleid door het FACT team van de instelling waar verweerder werkzaam was. Ook is zij in het verleden opgenomen geweest in die instelling.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster maakt verweerder, zakelijk weergegeven, de navolgende verwijten:

1.         het weigeren van schriftelijke communicatie;

2.         het weigeren om (schriftelijk) de HPU-gegevens te bespreken en het negeren van deze lichamelijke ziekte;

3.         het weigeren om een kopie van het dossier te verstrekken;

4.         het weigeren (schriftelijk) de schadelijke effecten van de Zyprexa te bespreken en te helpen deze af te bouwen;

5.         het weigeren om (schriftelijk) andere opties dan medicatie te bespreken en de medicatie te blijven opdringen.

Ter toelichting op haar klachten heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij lijdt aan een lichamelijke erfelijke stofwisselingsziekte, thans bekend als HPU (hemopyrollactamurie). Deze ziekte wordt echter niet erkend door het reguliere medische circuit en de behandeling en medicatie wordt niet vergoed door zorgverzekeraars. Als de ziekte en de medicatie daarvoor erkend zouden zijn, dan zouden alle andere behandelingen die klaagster heeft gehad niet nodig zijn geweest.

Klaagster heeft uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van alle medische, psychische, sociale, juridische en andere problemen, waarmee zij zich geconfronteerd heeft gezien als gevolg van de weigering haar ziekte te erkennen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden en heeft daartoe aangevoerd dat in het klaagschrift met betrekking tot verweerder uitsluitend wordt aangegeven dat hij aanwezig zou zijn geweest bij een gesprek over doorverwijzing naar het FACT team na een periode van opname in mei/juni 2011. Verder staan in het klaagschrift geen specifieke tegen verweerder gerichte klachten.

Verweerder betwist bij het door klaagster bedoelde gesprek aanwezig te zijn geweest. Hij is niet betrokken geweest bij de behandeling van klaagster gedurende haar opname tot 10 mei 2011. Klaagster is in de periode tussen 10 mei 2011 en 6 december 2011 niet bij het FACT in de zorg geweest en verweerder heeft haar in die periode ook niet gesproken.

Wel zijn er in de periode februari 2012 tot juni 2014 contacten geweest over medicatie en is een opname voorgesteld op de open opnameafdeling. Klaagster heeft van het aanbod geen gebruik willen maken.

5.         De beoordeling

Het college stelt vast dat verweerder met juistheid heeft aangevoerd dat in het klaagschrift slechts één contactmoment met verweerder is genoemd, namelijk een gesprek na afloop van haar opname in 2011. De hiervoor genoemde klachten zijn door klaagster in het aanvullend klaagschrift geformuleerd. Door klaagster is overigens noch in het klaagschrift noch in het aanvullend klaagschrift aangegeven wat zij verweerder met betrekking tot het volgens haar gevoerde gesprek concreet verwijt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder van zijn aanwezigheid bij het bedoelde gesprek en van enige rol als behandelaar van klaagster in de betreffende periode heeft klaagster onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat verweerder in die periode bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   verwerpt het beroep.

 Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.T. Blok en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

1 juni 2017.                 Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.