ECLI:NL:TGZCTG:2017:191 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.511

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:191
Datum uitspraak: 01-06-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.511
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.511 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

F., psychiater, (voorheen) werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 14 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen F. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 oktober 2016, onder nummer 16/124 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

 De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.508, C2016.509, C2016.510, C2016.512, C2016.513, C2016.514, C2016.515, C2016.516, C2016.517, C2016.518, C2016.519 en C2016.520 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 juni 2017, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. H.J. Hangelbroek.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 1 juni 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege na beraadslaging in raadkamer in het openbaar uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is in de periode tot eind 2008 behandelend psychiater van klaagster geweest. Klaagster werd in deze periode begeleid door het FACT team van de instelling waar verweerder werkzaam was.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster maakt verweerder, zakelijk weergegeven, de navolgende verwijten:

1.         het weigeren van schriftelijke communicatie;

2.         het weigeren om (schriftelijk) de HPU-gegevens te bespreken en het negeren van deze lichamelijke ziekte;

3.         het weigeren om een kopie van het dossier te verstrekken;

4.         het weigeren om (schriftelijk) de schadelijke effecten van de Zyprexa te bespreken en te helpen deze af te bouwen;

5.         het weigeren om (schriftelijk) andere opties dan medicatie te bespreken en de medicatie te blijven opdringen.

Ter toelichting op haar klachten heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij lijdt aan een lichamelijke erfelijke stofwisselingsziekte, thans bekend als HPU (hemopyrollactamurie). Deze ziekte wordt echter niet erkend door het reguliere medische circuit en de behandeling en medicatie worden niet vergoed door zorgverzekeraars. Als de ziekte en de medicatie daarvoor erkend zouden zijn, dan zouden alle andere behandelingen die klaagster heeft gehad niet nodig zijn geweest.

Klaagster heeft uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van alle medische, psychische, sociale, juridische en andere problemen, waarmee zij zich geconfronteerd heeft gezien als gevolg van de weigering haar ziekte te erkennen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

Verweerder was tot eind 2008 werkzaam als psychiater bij de instelling waar klaagster behandeld werd. Hij heeft geen inzage meer in het dossier. Hij acht het zeer wel mogelijk dat in 2008 door hem, samen met de SPV uit het FACT team pogingen zijn ondernomen tot een gesprekscontact met klaagster. Dat is passend bij de werkwijze van een FACT team.

Verweerder heeft van de SPV een mailwisseling van 2008 doorgeleid gekregen naar aanleiding van de klacht. Daaruit blijkt volgens verweerder dat hij de wens van klaagster om alleen schriftelijk contact te hebben heeft gerespecteerd. Verweerder heeft de SPV een mail gestuurd ten behoeve van klaagster, met verzoek om deze door te sturen, waarin hij advies heeft gegeven over de gewenste afbouw van Zyprexa. Ook blijkt uit die mailwisseling dat er bereidheid bestond tot het overhandigen van het reeds gekopieerde dossier. Over de vermeende weigering een “HPU-dossier” aan te nemen kan verweerder zich niets herinneren.

5.         De beoordeling

5.1       De klachten van klaagster richten zich mede tegen de door verweerder bedoelde sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Het is het college uit die klachtzaak bekend dat klaagster in 2008 het verzoek heeft gedaan tot afgifte van een kopie van haar dossier en dat haar dat op 22 oktober 2008 is verstrekt. Klachtonderdeel 3 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5.2       Het standpunt van verweerder wordt ondersteund door hetgeen de SPV over de contacten met klaagster heeft aangegeven. Zij heeft met name de e-mailwisseling met klaagster gevoerd en klaagster het advies van verweerder over de afbouw van de Zyprexa doorgeleid. Een weigering om schriftelijk met klaagster te communiceren kan door het college dan ook niet worden vastgesteld, terwijl uit het verweer blijkt dat verweerder wel degelijk aandacht heeft besteed aan de bezwaren van klaagster om Zyprexa als medicatie te (blijven) gebruiken. Ook de klachtonderdelen 1, 4 en 5 zijn ongegrond.

5.2       Het is het college uit het medisch dossier van de huisarts van klaagster (tegen wie ook geklaagd is) bekend dat klaagster de huisarts eerst in februari 2009 heeft gemeld dat zij van mening was aan de ziekte HPU te lijden. Het college kan derhalve niet vaststellen dat verweerder daarvan op de hoogte was in de periode (tot eind 2008) dat hij de behandelaar van klaagster was. Om die reden kan ook klachtonderdeel 2 niet gegrond bevonden worden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                    verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.T. Blok en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

1 juni 2017.    Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.