ECLI:NL:TGZCTG:2017:190 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.510

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:190
Datum uitspraak: 01-06-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.510
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.510 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

E., psychiater, (voorheen) werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 14 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen E. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 oktober 2016, onder nummer 16/123 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.508, C2016.509, C2016.511, C2016.512, C2016.513, C2016.514, C2016.515, C2016.516, C2016.517, C2016.518, C2016.519 en C2016.520 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 juni 2017, waar is verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. H.J. Hangelbroek.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 1 juni 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege na beraadslaging in raadkamer in het openbaar uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder heeft in de periode van juni 2009 tot en met april 2010 klaagster als psychiater behandeld. Klaagster werd in deze periode begeleid door het FACT team van de instelling waar verweerder werkzaam was. In de periode van 19 januari 2011 tot en met 10 mei 2011 is klaagster in die instelling opgenomen geweest en door verweerder behandeld.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster maakt verweerder, zakelijk weergegeven, de navolgende verwijten:

1.         het weigeren van schriftelijke communicatie;

2.         het weigeren om (schriftelijk) de HPU-gegevens te bespreken en het negeren

 van deze lichamelijke ziekte;

3.         het weigeren om een kopie van het dossier te verstrekken;

4.         het weigeren om (schriftelijk) de schadelijke effecten van de Zyprexa te bespreken en te helpen deze af te bouwen;

5.         het weigeren om (schriftelijk) andere opties dan medicatie te bespreken en de

            medicatie te blijven opdringen.

6.         het tijdens de opname van klaagster voorschrijven van Abilify en Akineton in

            plaats van Zyprexa;

7.         het tijdens de opname van klaagster doorverwijzen voor onderzoek naar een

            andere stofwisselingsziekte om de HPU te kunnen ontkennen.

Ter toelichting op haar klachten heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij lijdt aan een lichamelijke erfelijke stofwisselingsziekte, thans bekend als HPU (hemopyrollactamurie). Deze ziekte wordt echter niet erkend door het reguliere medische circuit en de behandeling en medicatie worden niet vergoed door zorgverzekeraars. Als de ziekte en de medicatie daarvoor erkend zouden zijn, dan zouden alle andere behandelingen die klaagster heeft gehad niet nodig zijn geweest.

Klaagster heeft uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van alle medische, psychische, sociale, juridische en andere problemen, waarmee zij zich geconfronteerd heeft gezien als gevolg van de weigering haar ziekte te erkennen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

In de periode 2009/2010 heeft verweerder geen face-to-face contact met klaagster gehad. Het contact verliep per e-mail en met name via de SPV. Via de SPV heeft verweerder getracht kennis met klaagster te maken, teneinde een behandeladvies te kunnen geven. Klaagster stuurde vele e-mails aan de SPV en later ook aan verweerder, maar klaagster wilde niet voor een afspraak komen en wees ook huisbezoek af. Twee maal heeft verweerder op verzoek van klaagster een herhaal-recept voor Zyprexa uitgeschreven. Verder is hij bij de behandeling van klaagster niet betrokken geweest. De algemene klachten van klaagster zijn op hem niet van toepassing.

Klaagster is opgenomen geweest na verwijzing door de crisisdienst. In overleg met klaagster is zij ingesteld op antipsychotische medicatie. Gekozen is voor Abilify 30 mg per dag. Op verzoek van klaagster is de medicatie verlaagd tot 15 mg. Klaagster is verwezen naar de internist ter uitsluiting van een somatische aandoening, porphyrie. Deze kon uitgesloten worden.

Over verdere behandeling na de opname is met klaagster geen overeenstemming bereikt. Klaagster is na een verlof niet teruggekomen voor een afsluitend gesprek.

5.         De beoordeling

5.1       Dat er tussen klaagster en verweerder in de periode 2009/2010 geen rechtstreeks contact is geweest, wordt in feite bevestigd door de formulering door klaagster van haar klachten en niet weersproken in de op 22 juni 2016 door het college ontvangen brief van klaagster. Het door verweerder gevoerde beleid, waarbij hij getracht heeft om wel rechtstreeks contact met klaagster te krijgen opdat een behandelplan gemaakt kon worden, komt het college adequaat voor. Voor inhoudelijke communicatie over de behandeling, fysieke en psychische klachten alsmede medicatie is de e-mail niet het geschikte middel, zeker niet indien niet ten minste daarnaast ook face-to-face overleg mogelijk is. Alleen al hierom moeten de klachtonderdelen 1 en 2 en 4 ongegrond worden verklaard. Bovendien heeft klaagster in de genoemde brief niet weersproken dat zij verweerder om herhalingsrecepten Zyprexa heeft verzocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat klaagster bij verweerder de (dosering van de) Zyprexa aan de orde heeft gesteld.

5.2       Het is het college uit de klachtzaken tegen andere verweerders bekend dat klaagster onder meer in 2008 en 2014 verzoeken heeft gedaan tot afgifte van een kopie van haar dossier. In 2008 is dat haar verstrekt. In 2014 was verweerder bij de behandeling van klaagster niet meer betrokken. Niet gebleken is dat klaagster ook verweerder om afgifte van een kopie van het dossier heeft gevraagd en dat dit door hem geweigerd is.

5.3       Ook in het door verweerder gevoerde beleid tijdens de opname van klaagster ziet het college geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Over de medicatie tijdens de opname – geen Zyprexa – is door verweerder met klaagster overleg gevoerd en deze medicatie is tevens op verzoek van klaagster verlaagd. De doorverwijzing naar een internist voor onderzoek naar een mogelijk aanwezige (stofwisselings)ziekte in verband met de klachten die klaagster in verband brengt met de ziekte HPU is naar het oordeel van het college adequaat en zorgvuldig geweest.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   verwerpt het beroep.

  Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.T. Blok en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

1 juni 2017.    Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.