ECLI:NL:TGZCTG:2017:155 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.456

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:155
Datum uitspraak: 18-05-2017
Datum publicatie: 18-05-2017
Zaaknummer(s): c2016.456
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Het Centraal Tuchtcollege voegt hier aan toe dat het handelen van de verpleegkundige ook niet valt onder de werking van de tweede tuchtnorm.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.456 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. G.W. Brouwer te Groningen.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 6 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van  25 oktober 2016, onder nummer VP2016/09, heeft dat College klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 april 2017, waar klaagster is verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. Beoordeling van de klacht

Verweerster is een voormalige collega van klaagster en tussen hen beiden heeft nimmer een behandelrelatie bestaan. De klacht heeft ook niet op enig verpleegkundig handelen van verweersters zijde betrekking, maar op de wijze waarop klaagster zich door haar behandeld heeft gevoeld binnen de collegiale sfeer. Verweersters bejegening van een (voormalig) collega is echter niet aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg onderworpen. Klaagster kan daarom niet worden ontvangen in deze klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De verpleegkundige heeft bericht zich te kunnen verenigen met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

Het Centraal Tuchtcollege voegt hier aan toe dat het handelen van de verpleegkundige ook niet valt onder de werking van de tweede tuchtnorm, welke tuchtnorm inhoudt dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen indien sprake is van handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                    verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. B.J.M. Frederiks

en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2017.  Voorzitter  w.g.     Secretaris  w.g.