ECLI:NL:TGZCTG:2017:153 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.433

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:153
Datum uitspraak: 18-05-2017
Datum publicatie: 18-05-2017
Zaaknummer(s): c2016.433
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.433 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 3 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 30 september 2016, onder nummer 1632d, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 april 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

E. en de verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde. Als getuige is gehoord F.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 5 maart 2013 heeft klager een operatie ondergaan in het ziekenhuis waar verweerster als transferverpleegkundige werkzaam is. Na de operatie had klager last van slecht, wazig zicht met beide ogen. Op 13 maart 2013 werd klager via het elektronisch patiëntendossier (EPD) bij de afdeling van verweerster aangemeld in verband met zijn mogelijk aanstaande ontslag uit het ziekenhuis. Gevraagd werd om in een gesprek met klager na te gaan wat de mogelijkheden met betrekking tot het ontslag waren. Verweerster nam het dossier van klager op 15 maart 2013 door en sprak vervolgens met klager die aangaf naar een soort zorghotel te willen gaan. Verweerster besprak met klager ook de optie van een Kort Verblijf Kamer (KVK) en vermeldde hierover in het dossier:

“bij dhr geweest, kan niet meteen nh toe bij ontslag

voorstel KVK, voorkeur (RTG: naam verzorgingstehuis)

Dhr wil graag wel de eigen bijdrage weten, ik zal vanmiddag een folder komen             brengen

dhr wil zoon niet belasten

(RTG: naam verzorgingstehuis) gebeld, hebben nog 1 een KVK vrij, laten mij nog weten wanneer en hoelaat dhr zou kunnen worden opgenomen

dhr ingelicht en folders gegeven over eigen bijdrage

dhr weet zelf nog niet of hij gebruik wil gaan maken van de KVK, mi overviel ik dhr omdat het as maandag al gerealiseerd kan worden

Zoon mocht ik niet bellen van dhr, maandag ochtend wel dus dat zal ik dan ook doen”

De verpleegkundige van de afdeling waar klager verbleef rapporteerde op 16 maart 2013 (citaat zonder correctie typefouten):

“Hr. is blij dat hij naar KVK kan gaan die dichtbij zijn huis is. Als hr. behoefte aan heeft kan hr. makkelijk opgehaald worden vanaf KVK door zijn zoon. Dat vind hr. erg prettig.”

En op 17 maart 2013:

“Is er niet aan toe om zijn eigen huis te zien. Is wel gemotiveerd om morgen te gaan. Vind het allemaal erg spannend wat er komen gaat.”

Op maandag 18 maart 2013 is klager overgeplaatst naar een verzorgingstehuis in zijn woonplaats. Uit onvrede met de gang van zaken in het verzorgingstehuis is klager op 21 maart 2013 naar huis gegaan.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.

Klager verwijt verweerster dat zij na de operatie heeft gefaald en niet heeft geluisterd naar de hulpkreten van klager. Klager heeft gevraagd om plaatsing in een soort zorghotel met medische en lichamelijke begeleiding. Verweerster heeft echter een overplaatsing geregeld naar een verzorgingstehuis waar men niet was ingesteld op de zorgbehoefte van klager. Verweerster heeft ook geen contact met de zorgverzekeraar van klager opgenomen om te weten of een zorghotel tot de mogelijkheden behoorde.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Verweerster betreurt het dat klager ontevreden is over het verblijf in het verzorgingstehuis, maar daarvan is verweerster geen verwijt te maken. Zij heeft conform de op haar rustende zorgplicht gehandeld.

Verweerster heeft zorgvuldig met klager over de overplaatsing gesproken. Klager was zelfstandig, mobiel en zelfverzorgend. Verweerster heeft met klager besproken dat een zorghotel hoge kosten met zich meebrengt en heeft als alternatief de goedkopere optie van een kort verblijfkamer (KVK) in de woonplaats van klager voorgesteld. Klager stemde met deze optie in. Verweerster belde daarop het betreffende verzorgingstehuis en er bleek op 18 maart 2013 een kamer vrij te komen. Klager wist nog niet of hij daar gebruik van wilde maken, omdat het hem overviel dat de overplaatsing zo snel gerealiseerd kon worden. Verweerster heeft de optie open laten staan en afgewacht. Nadat zij van de verpleegafdeling vernam dat klager blij was met de overplaatsing en dat het ontslag van klager op 18 maart 2013 doorging, heeft verweerster het transferdossier gesloten.

5. De overwegingen van het college

Voor de stellingen van klager dat verweerster na de operatie van klager heeft gefaald en niet heeft geluisterd naar zijn hulpkreten heeft het college geen aanknopingspunten in het dossier gevonden. Daarentegen wordt de stelling van verweerster dat zij de overplaatsing naar de Kort Verblijf Kamer in overleg met klager heeft geregeld, door het dossier ondersteund. Anders dan klager kennelijk meent, rustte er op verweerster geen verplichting om contact met de zorgverzekeraar van klager op te nemen teneinde na te gaan welke kosten wel en niet door de verzekering zouden worden gedekt. Naar het oordeel van het college is dat een taak van (de familie van) klager zelf.

De stelling dat de keuze voor de overplaatsing naar de Kort Verblijf Kamer een beslissing van klager zelf was, is niet alleen onweersproken gebleven maar kan tevens worden afgeleid uit de vermelding in het verpleegkundig dossier: “dhr weet zelf nog niet of hij gebruik wil gaan maken van de KVK”. Hieruit volgt reeds dat klager de keuze had om al dan niet naar de KVK te gaan. Mede gelet op de vermelding in de verpleegkundige rapportage op 16 maart 2013 dat klager blij was dat hij naar de KVK kon gaan die dichterbij zijn huis is en verweerster dit zelf ook op 18 maart 2013 van de verpleegafdeling vernam, kon en mocht verweerster er van uit gaan dat de overplaatsing de instemming van klager had. Dat de Kort Verblijf Kamer in het verzorgingstehuis kennelijk niet voldeed aan de verwachtingen van klager, is verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                             verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. B.J.M. Frederiks

en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2017. Voorzitter  w.g. Secretaris  w.g.