ECLI:NL:TGZCTG:2017:150 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.491

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:150
Datum uitspraak: 16-05-2017
Datum publicatie: 17-05-2017
Zaaknummer(s): c2016.491
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verzekeringsarts. Klager lijdt aan een autismespectrumstoornis. Klager heeft bij de gemeente een urgentieverklaring op zowel sociale als medische gronden aangevraagd. Alleen aanvragen die zijn ingedeeld in categorie 4 (een medische noodsituatie die binnen 3 maanden opgelost moet worden door te verhuizen naar een adequate woning) komen in aanmerking voor een medische urgentie. Klager is door de medisch adviseur van de gemeente ingedeeld in categorie 3 (problematiek waarvoor een medische noodzaak bestaat tot oplossing) waarna de aanvraag om een urgentieverklaring is afgewezen. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerster (verzekeringsarts) heeft klager op haar spreekuur gezien en heeft een rapport ‘medisch oordeel bezwaarprocedure’ uitgebracht waarin zij eveneens tot categorie 3 concludeert. De klacht houdt in dat: 1. Verweerster niet objectief is; 2. Verweerster onkundig is op het gebied van autisme en over onvoldoende kennis beschikt over de gevolgen van haar advies aan de gemeente; 3. De prognose in het rapport van verweerster niet strookt met de daarin opgenomen bevindingen; 4. Verweerster onethisch is in haar aanname dat klager verantwoord zijn werk als chauffeur kan blijven uitoefenen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege neemt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over en verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.491 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 5 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 oktober 2016, onder nummer 16/115, heeft dat College de klacht afgewezen.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift ingediend. De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2017, waar is verschenen klager en de verzekeringsarts. Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. De verzekeringsarts heeft dit onder meer gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            "2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren op 11 september 1962, lijdt aan een autismespectrumstoornis.

2.2. Klager heeft bij de gemeente E. een urgentieverklaring op zowel sociale als medische gronden aangevraagd.

2.3. Bij deelbesluit van 26 augustus 2014 heeft de gemeente E. de aanvraag om een urgentieverklaring op sociale gronden afgewezen en de beslissing op de aanvraag om een medische urgentie aangehouden in afwachting van een advies van de medisch adviseur.

2.4. Een aanvraag om een medische urgentie wordt in de gemeente E. beoordeeld aan de hand van de Beoordelingscriteria medische urgentie van de GGD. Aanvragers van een medische urgentie worden na een medische beoordeling ingedeeld in een van de vier daarin genoemde categorieën. Alleen aanvragers die zijn ingedeeld in categorie 4 (problematiek waarvoor een medische urgentie bestaat tot oplossing) komen in aanmerking voor een medische urgentie.

2.5. Klager is door de medische adviseur ingedeeld in categorie 3, waarna de gemeente E. zijn aanvraag om een urgentieverklaring heeft afgewezen. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

2.6. Bij e-mail van 7 april 2015 heeft mevrouw G., werkzaam bij het Sociaal Team E. en begeleidster van klager, verweerster, als verzekeringsarts werkzaam bij F., onder meer meegedeeld dat klager na een hoorzitting naar aanleiding van het door klager ingediende bezwaar is verwezen naar F. voor een second opinion, dat klager naar verweerster is verwezen omdat zij kennis heeft van autisme en dat klager een afspraak met haar wil maken voor een tweede medische keuring.

2.7. Klager is vervolgens uitgenodigd voor het spreekuur van verweerster op

30 april 2015.

2.8. Op 4 mei 2015 heeft verweerster een rapport opgesteld (“medisch oordeel bezwaarprocedure”). Het rapport luidt, voor zover hier van belang:

ONDERZOEKSACTIVITEITEN

Het dossieronderzoek heeft plaatsgevonden op 8-4-2015.

De cliënt heeft het spreekuur bezocht op 30-4-2015. (...)

Er heeft oriënterend psychisch onderzoek plaatsgevonden (door middel van vragen stellen en de antwoorden hierop alsmede observatie)

Er is geen informatie aangevraagd omdat (hetero-)anamnese, observatie, eigen onderzoek psyche en de reeds aangereikte informatie voldoende medische gegevens hebben opgeleverd om aandoeningen en beperkingen vast te stellen.

(...)

ONDERZOEKSGEGEVENS

(...)

Besproken werd dat aan de hand van de stukken ik tot een indeling in klasse drie komt, maar dat ik alle informatie nog even liet bezinken en hoopte op vrijdag 1 mei tot rapportage te komen. De rapportage zal naar mevrouw G. gestuurd worden (...) en naar de bezwaarcommissie.

(...)

Onderzoek van cliënt leert dat hij vastomlijnde ideeën heeft, redelijk star is in zijn visie en verminderd in staat is zich in te leven in de ander. Er zijn slaapproblemen, die zijn toegenomen sinds de scheiding. Client werkt nog wel. Het gebrek aan sociale vaardigheden kon hij altijd compenseren door hard te werken en lange dagen te maken, dit lukt hem niet meer. Hij werkt niet meer dan een gewone werkdag op dit moment. Het werk zou op zich goed uitgevoerd worden. Uit onderzoek blijkt dat cliënt niet goed in staat is structuur aan de dag te geven en tot een adequate invulling te komen met betrekking tot wonen, zelfverzorging en dergelijke.

Prognose

De verwachting is dat de beperkingen:

- stationair blijven, maar met begeleiding zou het mogelijk kunnen zijn dat cliënt tot adequater gedrag komt

PROBLEEMANALYSE

(...)

Overwegingen zijn

-                  Client heeft een aandoening welke geen relatie met de woning heeft.

-                  Door de woonsituatie, waarbij tijdelijkheid voorop staat, heeft cliënt meer last van de met de aandoening samenhangende symptomen. (...)

-                  Client werkt nog steeds en functioneert in de uren die hij werkt. (...)

-                  Er is geen enkele behandeling op dit moment.

-                  Zonder adequate begeleiding kan er een situatie ontstaan dat zelfs het werk niet meer lukt, er maatschappelijke teloorgang ontstaat en cliënt in een situatie terecht komt dat hij een crisisinterventie moet krijgen.

-                  Met betrekking tot de woonsituatie speelt mee dat het niet zien van zijn kinderen en het niet inzetten van de hulp, die hij nodig heeft om dit weer mogelijk te maken, een negatieve rol speelt in het welbevinden van cliënt.

Uit het spreekuur is bevestiging gekomen voor de in de brieven genoemde symptomatologie. Er is ook tijdens het spreekuur gebleken van onvermogen passend bij de genoemde aandoening.

(...)

Gezien de achteruitgang in functioneren, met name het persoonlijk en sociaal functioneren, welke zonder begeleiding voort zal gaan en het feit dat begeleiding kennelijk pas opgestart wordt als cliënt eigen woonruimte heeft, wordt dit medisch gezien niet gewenst geacht. Dat betekent dat er gekomen wordt tot een categorie 3.

Ook na overweging van de feiten en de informatie verkregen bij het spreekuur kan niet tot een categorie 4 geconcludeerd worden, immers een categorie 4 impliceert dat er sprake is van een medische noodsituatie die binnen 3 maanden opgelost moet worden door te verhuizen naar een adequate woning. Er is op dit moment geen sprake van een ontwrichting van de leefsituatie door medische problematiek. Immers cliënt functioneert weliswaar niet volledig adequaat, maar hij is wel in staat tot activiteiten in/rond huis (...) en hij is in staat tot het adequaat uitvoeren van betaalde werkzaamheden.

CONCLUSIE

De verhuisnoodzaak kan tot categorie 3 “problematiek waarvoor een medische noodzaak bestaat tot oplossing” gerekend worden (...)”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

a)              verweerster niet objectief is;

b)              verweerster onkundig is op het gebied van autisme en over onvoldoende kennis beschikt over de gevolgen van haar advies aan de gemeente;

c)              de prognose in het rapport van verweerster niet strookt met de daarin opgenomen bevindingen;

d)              verweerster onethisch is in haar aanname dat klager verantwoord zijn werk als chauffeur kan blijven uitoefenen.

Klager heeft ter toelichting op het laatste klachtonderdeel aangevoerd dat het volgens hem volstrekt onethisch en een arts onwaardig is om te concluderen dat hij in de huidige omstandigheden zijn werk als chauffeur kan blijven uitoefenen zonder dat er ongelukken gebeuren. Klager heeft zich ziek moeten melden, hetgeen heeft geleid tot een inkomensdaling van 50% netto.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft in dat kader onder meer het navolgende aangevoerd.

Verweerster betwist dat zij niet objectief is geweest. Als verzekeringsarts is zij opgeleid om beoordelingen te doen in het kader van de wet- en regelgeving waarbij zij onbevooroordeeld een weging maakt van ziekte/stoornis en de beperkingen in relatie tot die wet- en regelgeving. Verweerster betwist voorts dat zij ondeskundig is op het gebied van autisme. Zij werkt al bijna 30 jaar en heeft niet alleen diverse cursussen op het gebied van autisme gevolgd, maar ook al veel beoordelingen gedaan met betrekking tot aanvragen van mensen (volwassenen en kinderen) die lijden aan deze stoornis. Voor wat betreft de gevolgen van haar advies aan de gemeente merkt verweerster op dat het een advies in het kader van een aanvraag om een urgentieverklaring betrof en dat het geen primair oordeel betrof. Verweerster heeft een advies gegeven dat door de bezwaarcommissie is meegewogen in haar oordeelsvorming. Juist vanwege het feit dat haar advies zou kunnen betekenen dat het bezwaar van klager ongegrond zou worden verklaard, heeft verweerster extra tijd genomen om tot een weging binnen de kaders te komen. Verweerster ziet voorts geen tegenstrijdigheid in haar advies. Zij heeft met haar prognose bedoeld te zeggen dat de stoornis en al haar bepalende symptomen niet veranderen, maar dat het functioneren van klager wel kan veranderen. Tot slot betwist verweerster dat zij een oordeel heeft gegeven over de vraag of klager zijn werk als chauffeur nog verantwoord kan blijven uitoefenen. Zij heeft in haar rapport slechts geconstateerd dat klager, op het moment dat zij hem zag, nog steeds functioneerde in zijn werk en zich niet ziek had gemeld of arbeidsongeschikt was bevonden, aldus nog steeds verweerster.

5.         De beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Bij de beoordeling van de vraag of een adviesrapport van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.

Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3. Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerster voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden, zoals gespecificeerd onder 5.2. In het bijzonder geldt dat verweerster zich breed heeft geïnformeerd over de situatie van klager en daarbij alle door haar in haar rapport genoemde stukken heeft betrokken. De conclusie in het advies is voorts inzichtelijk, consistent en deugdelijk onderbouwd. Dat verweerster bij haar advisering niet objectief is geweest is het college niet gebleken. Verweerster mag voorts naar het oordeel van het college voldoende deskundig worden geacht. Onweersproken is immers dat zij al bijna 30 jaar als arts werkzaam is en in de loop der jaren diverse cursussen op het gebied van autisme heeft gevolgd en veel beoordelingen heeft gedaan met betrekking tot aanvragen van mensen die lijden aan deze stoornis. Vanwege de (negatieve) gevolgen die haar advies voor klager zou kunnen hebben, heeft verweerster extra bedenktijd in acht genomen om tot een definitief advies te komen. Zij was zich derhalve wel degelijk bewust van de gevolgen van haar advies aan de gemeente. Verweerster heeft voorts voldoende onderbouwd dat er geen tegenstrijdigheid is tussen de in haar rapport opgenomen bevindingen en de prognose en zij heeft, zoals zij terecht heeft aangevoerd, in haar rapportage geen oordeel gegeven over de vraag of klager zijn beroep als chauffeur nog verantwoord kan blijven uitoefenen.

5.4. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster is het college niet gebleken.

Het college begrijpt dat klager graag een ander advies had gekregen, omdat dat gunstiger voor hem zou zijn geweest. Maar dat betekent niet dat verweerster klager onjuist heeft beoordeeld. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is."

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder “2. De feiten”, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn hiervoor onder “3. De klacht en het standpunt van klager " vermelde klacht herhaald en nader toegelicht. De verzekeringsarts heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in hoger beroep omtrent het handelen van de verzekeringsarts tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder “5. Beoordeling " heeft overwogen over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal

Tuchtcollege dat de rapportage van de verzekeringsarts voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden en dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door de verzekeringsarts niet is gebleken. Dit betekent dat de klacht van klager in al zijn onderdelen faalt.

4.3       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en mr. drs. M.J. Kelder,  leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

16 mei 2017.                          Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.