ECLI:NL:TGZCTG:2017:140 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.447

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:140
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): c2016.447
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een huisarts. De kern van het verwijt (ook in beroep) is dat de huisarts klager bot en/of onheus bejegend heeft, toen klager in de wachtruimte van diens praktijk zat omdat hij een vraag had aan een van de doktersassistentes. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat tijdens de terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de huisarts tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling van de klacht’ heeft overwogen over de handelwijze van de huisarts hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat er geen aanwijzingen zijn voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van de huisarts. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.447 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft bij klaagschrift van 16 juni 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 september 2016, onder nummer G2016/80, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nummer G2016.446 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 april 2017, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door mr. Daniels.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Klager aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.      Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            2. De feiten

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van de volgende feiten te worden uitgegaan.

            2.1

Klager heeft zich op eigen verzoek laten uitschrijven uit de huisartsenpraktijk van verweerder. Op 28 november 2015 heeft klager een verklaring getekend waarbij hij te kennen geeft de geneeskundige behandelovereenkomst met verweerder per 28 september 2015 beëindigd te hebben. In dezelfde verklaring verzoekt hij verweerder alle medische gegevens die zich bevinden in het beheer van de huisartsenpraktijk te vernietigen en zich ten volle bewust te zijn van de onomkeerbaarheid daarvan.

            2.2

Na de beëindiging van de behandelovereenkomst heeft klager meerdere keren de praktijk van verweerder bezocht, klager spreekt zelf van zeven of acht verstoringen.

            2.3

Op 15 juni 2016 bezocht klager de huisartsenpraktijk wederom. In de wachtruimte gaf verweerder klager te verstaan dat hij niet meer welkom was in de praktijk. Een vraag die klager nog had werd, naar tevredenheid aldus klager, beantwoord door de doktersassistente en een collega huisarts van verweerder.

            3. De klacht

Klager verwijt verweerder een botte bejegening doordat hij niet reageerde op zijn vraag: ‘Maar als ik nu eens net een hartinfarct zou hebben gehad?’

            4. Het verweer

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht.

            5. De beoordeling van de klacht

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet omgaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het college is op grond van de stukken van oordeel dat verweerder op geen enkele wijze onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld. Op 15 juni 2016 was de behandelovereenkomst reeds lange tijd beëindigd zodat van een tekortschieten van verweerder jegens klager als zijnde nog zijn patiënt geen sprake is. Ook van een gedraging van verweerder die niet wordt bestreken door de norm die geldt voor de patiënt-huisarts relatie, maar in strijd zou zijn met een in het algemeen belang gelegen goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg is geen sprake. Daarbij komt dat klager nog door de doktersassistente en een collega huisarts tijdens het bewuste bezoek aan de huisartsenpraktijk van verweerder te woord is gestaan. Verweerder heeft het aan hem gerichte verwijt volledig en goed onderbouwd bestreden en het college heeft in de stukken geen aanwijzingen gevonden voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder.

            6. Slotsom

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De kern van zijn verwijt (ook in beroep) is dat de huisarts hem bot en/of onheus bejegend heeft, toen klager in de wachtruimte van diens praktijk zat omdat hij een vraag had aan een van de doktersassistentes.

4.2       De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kan voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd (en dan alleen voor zover hij in die klachten niet-ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen). Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep nieuwe klachten naar voren zijn gebracht, blijven deze daarom buiten bespreking.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat tijdens de terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de huisarts tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling van de klacht’ heeft overwogen over de handelwijze van de huisarts hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat er geen aanwijzingen zijn voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van de huisarts. Dit betekent de klacht van klager faalt en het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en dr. M.K. Drees, leden-beroepsgenoten en  mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 9 mei 2017.  Voorzitter  w.g.       Secretaris  w.g.