ECLI:NL:TGZCTG:2017:137 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.389 t/m c2016.425

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:137
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): c2016.389 t/m c2016.425
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen 37 huisartsen. Klager verzet zich persoonlijk maar ook namens een burgerinitiatief tegen sluiting van een dependance van een huisartsenpost in de gemeente waar klager woonachtig is, waardoor de inwoners van die gemeente voor acute zorgvragen zijn aangewezen op een huisartsenpost in een andere gemeente. Klager verwijt verweerders – kort gezegd – dat zij weigeren deel te nemen in een waarnemingsregeling in een extra huisartsenpost in de woonplaats van klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat er geen sprake is van schending van een tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.389 t/m C2016.425 van:

RR., wonende te OO., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts (C2016.389)

werkzaam te D.,

E., huisarts (C2016.390)

werkzaam te D.,

F., huisarts (C2016.391)

werkzaam te D.,

G., huisarts (C2016.392)

werkzaam te D.,

H., huisarts (C2016.393)

werkzaam te D.,

I., huisarts (C2016.394)

werkzaam te D.,

J., huisarts (C2016.395)

werkzaam te D.,

K., huisarts (C2016.396)

werkzaam te OO.,

L., huisarts (C2016.397)

werkzaam te OO.,

M., huisarts (C2016.398)

werkzaam te OO.,

N., huisarts (C2016.399)

werkzaam te OO.,

O., huisarts (C2016.400)

werkzaam te OO.,

P., huisarts (C2016.401)

werkzaam te OO.,

Q., huisarts (C2016.402)

werkzaam te OO.,

R., huisarts (C2016.403)

werkzaam te OO.,

S., huisarts (C2016.404)

werkzaam te OO.,

T., huisarts (C2016.405)

werkzaam te OO.,

U., huisarts (C2016.406)

werkzaam te OO.,

V., huisarts (C2016.407)

werkzaam te OO.,

W., huisarts (C2016.408)

werkzaam te OO.,

X., huisarts (C2016.409)

werkzaam te OO.,

Y., huisarts (C2016.410)

werkzaam te OO.,

Z., huisarts (C2016.411)

werkzaam te OO.,

AA., huisarts (C2016.412)

werkzaam te OO.,

BB., huisarts (C2016.413)

werkzaam te OO.,

CC., huisarts (C2016.414)

werkzaam te OO.,

DD., huisarts (C2016.415)

werkzaam te OO.,

EE., huisarts (C2016.416)

werkzaam te PP.,

FF., huisarts (C2016.417)

werkzaam te PP.,

GG., huisarts (C2016.418)

werkzaam te PP.,

HH., huisarts (C2016.419)

werkzaam te QQ.,

II., huisarts (C2016.420)

werkzaam te QQ.,

JJ., huisarts (C2016.421)

werkzaam te QQ.,

KK., huisarts (C2016.422)

werkzaam te QQ.,

LL., huisarts (C2016.423)

werkzaam te QQ.,

MM., huisarts (C2016.424)

werkzaam te QQ.,

NN., huisarts (C2016.425)

werkzaam te QQ.,

verweerders in beide instanties,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

De heer RR. - hierna klager - heeft op 23 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag een klacht ingediend tegen

1.               de heer C. (2016-110)

2.               de heer E. (2016-111)

3.               mevrouw F. (2016-112)

4.               mevrouw G. (2016-113)

5.               mevrouw H. (2016-114)

6.               mevrouw I. (2016-115)

7.               de heer J. (2016-116)

8.               de heer K. (2016-117)

9.               mevrouw L. (2016-118)

10.            mevrouw M. (2016-119)

11.            mevrouw N. (2016-120)

12.            mevrouw O. (2016-121)

13.            de heer P. (2016-122)

14.            de heer Q. (2016-123)

15.            de heer R. (2016-124)

16.            de heer S. (2016-125)

17.            de heer T. (2016-126)

18.            de heer U. (2016-127)

19.            de heer V. (2016-128)

20.            de heer W. (2016-129)

21.            de heer X. (2016-130)

22.            de heer Y. (2016-131)

23.            de heer Z. (2016-132)

24.            de heer AA. (2016-133)

25.            de heer BB. (2016-134)

26.            de heer CC. (2016-135)

27.            mevrouw DD. (2016-136)

28.            de heer EE. (2016-137)

29.            de heer FF. (2016-138)

30.            mevrouw GG. (2016-139)

31.            mevrouw HH. (2016-140)

32.            de heer II. (2016-141)

33.            de heer JJ. (2016-142)

34.            mevrouw KK. (2016-143)

35.            mevrouw LL. (2016-144)

36.            mevrouw MM. (2016-145)

37.            de heer NN. (2016-146)

hierna allen tezamen te noemen: de huisartsen. Bij beslissing van 12 juli 2016 heeft het Regionaal Tuchtcollege Den Haag zich in de zaak met kenmerk 2016-126 op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 3 Tuchtrechtbesluit BIG bevoegd verklaard de zaak te behandelen. Bij beslissingen, eveneens van 12 juli 2016, onder de nummers 2016-110 t/m 2016-146, heeft dat College klager in alle zaken niet-ontvankelijk verklaard in de klacht.

Klager is van die beslissingen tijdig in beroep gekomen. De huisartsen hebben elk een (gelijkluidend) verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaken zijn in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.199 t/m C2016.235 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 maart 2017, waar zijn verschenen klager, en van de zijde van de huisartsen de heer J., mevrouw N., de heer V., de heer Z., de heer AA., de heer BB., de heer CC., mevrouw DD., de heer EE., de heer FF., de heer II. en mevrouw KK., bijgestaan door mevrouw

mr. F. van Woerden-Poppe, kantoorgenote van de gemachtigde van de huisartsen.

Als getuige aan de zijde van klager is gehoord de heer A., wonende te B.. Als deskundige aan de zijde van de huisartsen is gehoord de heer SS., algemeen directeur van de huisartsenposten TT..

Klager en de gemachtigde van de huisartsen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissingen in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissingen het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

2.1       Klager woont in OO.. Hij presenteert zich als deelnemer aan een burgerinitiatief dat zich verzet tegen sluiting per 1 januari 2015 van de te OO. gevestigde dependance van de Huisartsenpost UU. (hierna ook: Dependance OO.).

2.2       Dependance OO. hoort bij het verzorgingsgebied van de Centrale

Huisartsenposten TT. (hierna: TT.), die de acute bereikbaarheidsdienst van huisartsen verzorgt voor ruim 1 miljoen bewoners. In dit verzorgingsgebied zijn thans de volgende huisartsenposten gevestigd: de huisartsenpost (hierna: HAP) UU. te B., de HAP YY., de HAP ZZ. en de HAP AAA.. Sinds de sluiting per 1 januari 2015 van de Dependance OO. zijn de inwoners van VV., WW. en XX. voor acute zorgvragen aangewezen op de HAP UU. te B..

2.3       Alvorens de sluiting van de Dependance OO. is geëffectueerd heeft de TT. het VV. men daartoe voorgelegd  aan het Regionale Orgaan Acute Zorg (ROAZ) en de landelijke brancheorganisatie van huisartsenposten. Deze instanties hadden geen bezwaren tegen sluiting van de Dependance OO..

2.4       Bij brief van 4 oktober 2015 heeft het burgerinitiatief alle huisartsen die zijn gevestigd en die praktijk voeren op VV. een brief gestuurd met daarin het verzoek om mee te werken aan een waarnemingsregeling in een extra Huisartsenpost op VV., ten dienste van alle inwoners op VV..

3.         De klacht

Klager verwijt de aangeklaagde huisartsen:

a.         dat zij als huisarts, praktijkvoerend op VV., samen met andere huisartsen in de regio weigeren deel te nemen aan een waarnemingsregeling in een extra Huisartsenpost op VV., ten dienste van alle inwoners op VV., en

b.     dat zij hiermee de Eed van Hippocrates schenden.

4.         De beoordeling

4.1       Het College stelt voorop dat niet wordt geklaagd over schending van de eerste tuchtnorm als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a. van de Wet BIG (kort gezegd: geen behoorlijke zorg verlenen in een concreet individueel geval).

4.2       Naar het oordeel van het College vallen de aan de aangeklaagde huisartsen gerichte verwijten evenmin onder de tweede tuchtnorm van artikel 47, eerste lid onder b. van de Wet BIG (kort gezegd: enig ander handelen of nalaten in de hoedanigheid van huisarts in strijd met het  belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg).

4.3       Het enkele feit dat de aangeklaagde huisartsen in de gegeven situatie als huisarts op VV. weigeren om samen met andere huisartsen in de regio deel te nemen aan een door klager als alternatief voorgestane, verder niet toegelichte,  waarnemingsregeling, maakt – mede gelet op de thans bestaande waarnemingsregeling met een HAP in B., waarbij er geen aanwijzingen zijn dat deze regeling niet aan de daarvoor geldende normen voldoet – niet dat dit handelen onder de tweede tuchtnorm valt. Niet gezegd kan immers worden dat de aangeklaagde huisartsen als huisarts handelen in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b. van de Wet BIG, door niet mee te gaan met de, overigens (voor het College) onduidelijke, plannen van klager, aangezien de acute zorg al op verantwoorde wijze is geregeld. Daarom is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

4.4       De niet nader toegelichte stelling ‘dat de aangeklaagde huisartsen hiermee de Eed van Hippocrates schenden’, voor zover klager heeft bedoeld om deze stelling als zelfstandig verwijt naar voren te brengen, levert evenmin een schending op van de tweede tuchtnorm. Voor zover klager heeft bedoeld om deze stelling te betrekken bij de klacht, zoals geformuleerd onder 3.a) deelt dit klachtonderdeel het lot hiervan.

4.5       Het College hecht eraan nog het volgende op te merken. Het besluit tot sluiting van de Dependance OO. heeft betrekking op de organisatie van de acute zorg en de randvoorwaarden waaronder die zorg wordt verleend. Dit besluit is genomen door de verantwoordelijken binnen de TT., nadat de ROAZ en de landelijke brancheorganisatie van huisartsenposten waren gehoord. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat de aangeklaagde huisartsen bij deze beleidsbeslissing rechtstreeks is betrokken. Er is voorts geen aanwijzing dat de gewijzigde opzet niet zou voldoen aan de geldende kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen.

4.6       De slotsom is dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen. De overige stellingen behoeven daarom geen bespreking.

4.7       Deze beslissing is genomen in raadkamer – zonder de aangeklaagde huisartsen in de gelegenheid te stellen verweer te voeren – onder verwijzing naar de artikelen 47, eerste lid, 65, zevende lid en 66, eerste en vierde lid, van de Wet BIG .”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1  Met zijn beroep richt klager zich tegen het oordeel van het Regionaal

Tuchtcollege dat het door klager aan de huisartsen gemaakte verwijt niet valt onder een van de twee tuchtnormen als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. Voor het overige heeft klager in beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert – impliciet – tot ontvankelijkverklaring en tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2       De huisartsen hebben gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. R.A. van der Pol en mr. M.W. Zandbergen, leden- juristen en drs. F.M.M. van Exter en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.