ECLI:NL:TGZCTG:2017:135 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.199 t/m C2016.235

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:135
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): c2016.199 t/m C2016.235
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen 37 huisartsen. Klager presenteert zich als initiator en woordvoerder van een burgerinitiatief dat zich verzet tegen sluiting van een dependance van een huisartsenpost in een gemeente (waar klager niet woonachtig is), waardoor de inwoners van die gemeente voor acute zorgvragen zijn aangewezen op een andere huisartsenpost (in de gemeente waar klager woont). Klager verwijt verweerders – kort gezegd – dat zij weigeren deel te nemen in een door klager voorgestane waarnemingsregeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, primair omdat hij niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende en subsidiair omdat er geen sprake is van schending van een tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege volgt het college in eerste aanleg in het oordeel dat klager in casu niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt en derhalve niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Aan beantwoording van de vraag of de gemaakte verwijten onder een van de tuchtnormen van artikel 47 lid van de Wet BIG valt komt het Centraal Tuchtcollege daarmee niet toe. Het beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.199 t/m C2016.235 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts (C2016.199)

werkzaam te D.,

E., huisarts (C2016.200)

werkzaam te D.,

F., huisarts (C2016.201)

werkzaam te D.,

G., huisarts (C2016.202)

werkzaam te D.,

H., huisarts (C2016.203)

werkzaam te D.,

I., huisarts (C2016.204)

werkzaam te D.,

J., huisarts (C2016.205)

werkzaam te D.,

K., huisarts (C2016.206)

werkzaam te OO.,

L., huisarts (C2016.207)

werkzaam te OO.,

M., huisarts (C2016.208)

werkzaam te OO.,

N., huisarts (C2016.209)

werkzaam te OO.,

O., huisarts (C2016.210)

werkzaam te OO.,

P., huisarts (C2016.211)

werkzaam te OO.,

Q., huisarts (C2016.212)

werkzaam te OO.,

R., huisarts (C2016.213)

werkzaam te OO.,

S., huisarts (C2016.214)

werkzaam te OO.,

T., huisarts (C2016.215)

werkzaam te OO.,

U., huisarts (C2016.216)

werkzaam te OO.,

V., huisarts (C2016.217)

werkzaam te OO.,

W., huisarts (C2016.218)

werkzaam te OO.,

X., huisarts (C2016.219)

werkzaam te OO.,

Y., huisarts (C2016.220)

werkzaam te OO.,

Z., huisarts (C2016.221)

werkzaam te OO.,

AA., huisarts (C2016.222)

werkzaam te OO.,

BB., huisarts (C2016.223)

werkzaam te OO.,

CC., huisarts (C2016.224)

werkzaam te OO.,

DD., huisarts (C2016.225)

werkzaam te OO.,

EE., huisarts (C2016.226)

werkzaam te PP.,

FF., huisarts (C2016.227)

werkzaam te PP.,

GG., huisarts (C2016.228)

werkzaam te PP.,

HH., huisarts (C2016.229)

werkzaam te QQ.,

II., huisarts (C2016.230)

werkzaam te QQ.,

JJ., huisarts (C2016.231)

werkzaam te QQ.,

KK., huisarts (C2016.232)

werkzaam te QQ.,

LL., huisarts (C2016.233)

werkzaam te QQ.,

MM., huisarts (C2016.234)

werkzaam te QQ.,

NN., huisarts (C2016.235)

werkzaam te QQ.,

verweerders in beide instanties,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, verbonden aan de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

De heer A. - hierna klager - heeft op 10 november 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag een klacht ingediend tegen

1.               de heer C. (2015-276)

2.               de heer E. (2015-277)

3.               mevrouw F. (2015-278)

4.               mevrouw G. (2015-279)

5.               mevrouw H. (2015-280)

6.               mevrouw I. (2015-281)

7.               de heer J. (2015-282)

8.               de heer K. (2015-283)

9.               mevrouw L. (2015-284)

10.            mevrouw M. (2015-285)

11.            mevrouw N. (2015-286)

12.            mevrouw O. (2015-287)

13.            de heer P. (2015-288)

14.            de heer Q. (2015-289)

15.            de heer R. (2015-290)

16.            de heer S. (2015-291)

17.            de heer T. (2015-292)

18.            de heer U. (2015-293)

19.            de heer V. (2015-294)

20.            de heer W. (2015-295)

21.            de heer X. (2015-296)

22.            de heer Y. (2015-297)

23.            de heer Z. (2015-298)

24.            de heer AA. (2015-299)

25.            de heer BB. (2015-300)

26.            de heer CC. (2015-301)

27.            mevrouw DD. (2015-302)

28.            de heer EE. (2015-303)

29.            de heer FF. (2015-304)

30.            mevrouw GG. (2015-305)

31.            mevrouw HH. (2015-306)

32.            de heer II. (2015-307)

33.            de heer JJ. (2015-308)

34.            mevrouw KK. (2015-309)

35.            mevrouw LL. (2015-310)

36.            mevrouw MM. (2015-311)

37.            de heer NN. (2015-312)

hierna allen tezamen te noemen: de huisartsen. Bij beslissing van 15 april 2016 heeft het Regionaal Tuchtcollege Den Haag zich in de zaak met kenmerk 2015-292 op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 3 Tuchtrechtbesluit BIG bevoegd verklaard de zaak te behandelen. Bij beslissingen, eveneens van 15 april 2016, onder de nummers 2015-276 t/m 2015-312, heeft dat College klager in alle zaken niet-ontvankelijk verklaard in de klacht.

Klager is van die beslissingen tijdig in beroep gekomen. De huisartsen hebben elk een (gelijkluidend) verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaken zijn in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.389 t/m C2016.425 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

23 maart 2017, waar zijn verschenen klager, en van de zijde van de huisartsen de heer J., mevrouw N., de heer V., de heer Z., de heer AA., de heer BB., de heer CC., mevrouw DD., de heer EE., de heer FF., de heer II. en mevrouw KK., bijgestaan door mevrouw

mr. F. van Woerden-Poppe, kantoorgenote van de gemachtigde van de huisartsen.

Als deskundige aan de zijde van de huisartsen is gehoord de heer SS., algemeen directeur van de huisartsenposten TT..

Klager en de gemachtigde van de huisartsen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissingen in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissingen het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. De feiten

2.1           Klager woont in B.. Hij presenteert zich als initiator en woordvoerder van een burgerinitiatief dat zich verzet tegen sluiting per 1 januari 2015 van de te OO. gevestigde dependance van de Huisartsenpost UU. (hierna ook: Dependance OO.), waardoor de inwoners van VV., WW. en XX. voor acute zorgvragen zijn aangewezen op de huisartsenpost (hierna: HAP) UU. te B..

2.2            Dependance OO. hoort bij het verzorgingsgebied van de Centrale

Huisartsenposten TT. (hierna: TT), die de acute bereikbaarheidsdienst van huisartsen verzorgt voor ruim 1 miljoen bewoners. In dit verzorgingsgebied zijn thans de volgende huisartsenposten gevestigd: de HAP UU. te B., de HAP YY., de HAP ZZ. en de HAP AAA.. Sinds de sluiting per 1 januari 2015 van de Dependance OO. zijn de inwoners van VV., WW. en XX. voor acute zorgvragen aangewezen op de HAP UU. te B..

2.3            Alvorens de sluiting van de Dependance OO. is geëffectueerd heeft

de TT. het voornemen daartoe voorgelegd  aan het Regionale Orgaan Acute Zorg (ROAZ) en de landelijke brancheorganisatie van huisartsenposten. Deze instanties hadden geen bezwaren tegen sluiting van de Dependance OO..

3.               De klacht

Klager verwijt verweerders:

a.         dat zij als huisarts, praktijkvoerend op VV., samen met andere huisartsen in de regio weigeren deel te nemen aan een waarnemingsregeling in een extra Huisartsenpost op VV., ten dienste van alle inwoners op VV., en

b.               dat zij hiermee de Eed van Hippocrates schenden.

4.       Het standpunt van verweerders

Verweerders hebben de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden, waarbij zij zich primair hebben beroepen op de niet-ontvankelijkheid van klager.

5.       De beoordeling

Geen rechtstreeks belanghebbende

5.1.      Klager is geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 onder a. van de Wet BIG. Hij is door de sluiting van de Dependance OO. niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Als inwoner van B. kan hij immers terecht bij de aldaar gevestigde, nog steeds bestaande HAP UU.. De omstandigheid dat klager naar zijn zeggen de initiator en woordvoerder is van een burgerinitiatief, gericht tegen de sluiting van de Dependance OO., maakt dit niet anders, en wel reeds omdat niet blijkt wie hij daarmee vertegenwoordigt. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van klager in zijn klacht.

Geen schending van de tuchtnormen

5.2.      Het College stelt voorop dat niet wordt geklaagd over schending van de eerste tuchtnorm als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a. van de Wet BIG (kort gezegd: geen behoorlijke zorg verlenen in een concreet individueel geval).

5.3.      Naar het oordeel van het College vallen de aan verweerders gerichte verwijten evenmin onder de tweede tuchtnorm van artikel 47, eerste lid onder b. van de Wet BIG (kort gezegd: enig ander handelen of nalaten in de hoedanigheid van huisarts in strijd met het  belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg).

5.4.      Het enkele feit dat verweerders in de gegeven situatie als huisarts op VV. weigeren om samen met andere huisartsen in de regio deel te nemen aan een door klager als alternatief voorgestane, verder niet toegelichte,  waarnemingsregeling, maakt – mede gelet op de thans bestaande waarnemingsregeling, waarbij er geen aanwijzingen zijn dat deze regeling niet aan de daarvoor geldende normen voldoet – niet dat dit handelen onder de tweede tuchtnorm valt. Niet gezegd kan immers worden dat verweerders als huisarts handelen in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zoals bedoeld in artikel 47,

eerste lid onder b. van de Wet BIG, door niet mee te gaan met de, overigens (voor het

College) onduidelijke, plannen van klager, aangezien de acute zorg al verantwoord is geregeld. Ook hierom is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

5.5.      De niet nader toegelichte stelling ‘dat verweerders hiermee de Eed van Hippocrates schenden’, voor zover klager heeft bedoeld om deze stelling als zelfstandig verwijt naar voren te brengen, levert evenmin een schending op van de tweede tuchtnorm. Voor zover klager heeft bedoeld om deze stelling te betrekken bij de klacht, zoals geformuleerd onder 3.a) deelt dit klachtonderdeel het lot hiervan.

Slotsom

5.6.      De slotsom is dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen. De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking.

Overwegingen ten overvloede

5.7.      Het College hecht eraan nog het volgende op te merken. Het besluit tot sluiting van de Dependance OO. heeft betrekking op de organisatie van de acute zorg en de randvoorwaarden waaronder die zorg wordt verleend. Dit besluit is genomen door de verantwoordelijken binnen de TT., nadat de ROAZ en de landelijke brancheorganisatie van huisartsenposten waren gehoord. Verweerders zijn bij deze beleidsbeslissing niet rechtstreeks betrokken. Er is voorts geen aanwijzing dat de gewijzigde opzet niet zou voldoen aan de geldende kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1  Met zijn beroep richt klager zich primair tegen het oordeel van het Regionaal

Tuchtcollege dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen, in de eerste plaats omdat hij niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG kan worden beschouwd en ten tweede omdat het door klager aan de huisartsen gemaakte verwijt niet valt onder een van de twee tuchtnormen als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. Voor het overige heeft klager in beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert – impliciet – tot ontvankelijkverklaring en tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2       De huisartsen hebben gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager overweegt het Centraal

Tuchtcollege als volgt. Evenals het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat klager in het onderhavige geval niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG. Weliswaar is hij de initiator van een burgerinitiatief dat ertoe strekt dat een Huisartsenpost in OO. wordt (her)opgericht, maar persoonlijk geldt voor klager dat in zijn eigen woonplaats een Huisartsenpost aanwezig is. Hij wordt niet in enig persoonlijk belang in relevante mate geschaad. 

Uit de parlementaire geschiedenis, Memorie van Antwoord, Kamerstukken (1987/1988, 19522, p. 129-130) blijkt over een collectieve actie het volgende. Naar aanleiding van de suggestie van de PvdA dat het nuttig kan zijn bij het indienen van een klacht ook de mogelijkheid te bieden van een collectieve actie, waarbij de klacht ook ingediend  zou moeten kunnen worden door een representatieve patiëntenorganisatie, heeft de regering geantwoord: “Wij achten het niet uitgesloten dat er omstandigheden kunnen zijn waarin ook een organisatie die zich het belang van de individuele gezondheidszorg, dan wel aspecten daarvan , tot doel stelt, zoals een patiëntenorganisatie of een beroepsorganisatie, als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd. Of dergelijke omstandigheden aanwezig zijn zal van geval tot geval door de rechter moeten worden bezien. Er zal naar ons  gevoelen steeds een rechtstreeks belang aantoonbaar moeten zijn.”   In casu is de klacht geformuleerd door de klager persoonlijk en niet namens een als representatief te achten patiëntenorganisatie ingediend. Van de bedoelde uitzonderingssituatie is daarom in deze zaak geen sprake. Het Regionaal Tuchtcollege heeft terecht geoordeeld dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Het beroep van klager faalt derhalve.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. R.A. van der Pol en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.