ECLI:NL:TGZCTG:2017:113 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.312

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:113
Datum uitspraak: 04-04-2017
Datum publicatie: 05-04-2017
Zaaknummer(s): c2016.312
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager werkt bij Rijkswaterstaat. Klager viel uit met lage rugklachten. Klager en de aangeklaagde bedrijfsarts verschillen van mening over de vraag of de (rug)klachten van klager worden veroorzaakt door zijn werk. Er heeft op zeker moment een hoorzitting van de bezwaarcommissie personele aangelegenheden plaatsgevonden waarbij klager en de bedrijfsarts aanwezig waren. Klager verwijt de bedrijfsarts dat: 1. hij tijdens de hoorzitting veel te ver is gegaan met het geven van uitleg over klagers ziekte; 2. hij bij de doorverwijzing van klager naar de revalidatie ten onrechte het e-mailadres van klagers werkgever heeft ingevuld in plaats van zijn eigen e-mailadres, zodat medische gegevens bij de werkgever in plaats van bij de bedrijfsarts zijn terechtgekomen; 3. hij een voorstel heeft gedaan om een arbeidsconflict uit te lokken; 4. zijn spreekuurrapportages geen juiste weergave zijn van hetgeen tijdens het spreekuur tussen klager en de bedrijfsarts is besproken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels (onderdeel 2 en 3) gegrond verklaard en heeft de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verklaart deze klachtonderdelen alsnog ongegrond omdat de fout van de bedrijfsarts van te weinig gewicht wordt geacht (klachtonderdeel 2) en sprake is van een eenmalig incident in het medisch dossier (klachtonderdeel 3).

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.312 van:

A., wonende te B. (C.), appellant in het principaal beroep,

           verweerder in het incidenteel beroep,

klager in eerste aanleg,

tegen

D., bedrijfsarts, werkzaam te E., verweerder in het principaal beroep, appellant in het incidenteel beroep,

verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 16 oktober 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 juli 2016, onder nummer 15155, heeft dat College de klacht deels gegrond verkaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift ingediend en heeft tevens incidenteel beroep ingesteld. Klager heeft een verweerschrift in incidenteel beroep ingediend.

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 maart 2017, waar is verschenen klager, en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Tiems. Ter zitting is op verzoek van klager als getuige gehoord mevrouw F., vriendin van klager. Op verzoek van de bedrijfsarts is als getuige gehoord mevrouw G., voormalig leidinggevende van klager.

Mr. Tiems heeft de standpunten van de bedrijfsarts toegelicht mede aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd. Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            "2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is werkzaam bij H.. Op 4 oktober 2013 viel klager uit met lage rugklachten. Verweerder heeft tot maart 2015 als zijn bedrijfsarts gefunctioneerd. De vraag was of de (rug)klachten van klager worden veroorzaakt door zijn werk. Over deze vraag verschillen klager en verweerder van opvatting. Op 7 maart 2014 heeft verweerder klager door een via e-mail verzonden standaard aanmeldingsformulier, aangemeld bij I. voor nader onderzoek. I. heeft via e-mail, onder dankzegging voor het versturen van het aanmeldingsformulier, dit formulier per

e-mail teruggestuurd. In deze e-mail staat: “verzonden vrijdag 7 maart 2014 aan [leidinggevende klager]”. In deze e-mail is op de daarvoor bestemde plaats niet het

e-mailadres van verweerder maar dat van de leidinggevende van klager vermeld.

Van de e-mail maakt deel uit een pagina met medische gegevens van klager.

Op 3 november 2014 schreef verweerder over klager aan de leidinggevende van klager (zie pagina 173 van het medisch dossier):

“Beste G.,

Je hebt jezelf helemaal niets te verwijten, je hebt gedaan wat je kon doen! Wanneer meneer(college: lees klager) stelt dat er sprake is van een arbeidsconflict dan kan hij zijn conflict krijgen. Ik zal hem opnieuw uitnodigen voor het spreekuur.”.

Deze tekst heeft verweerder opgenomen in het medisch dossier van klager. Tijdens het daarop volgende spreekuur stelde verweerder vast dat volgens klager van een arbeidsconflict geen sprake was.

Op 29 september 2014 heeft een hoorzitting van de bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden plaatsgevonden, waar onder meer klager en verweerder aanwezig waren. Tijdens deze hoorzitting waren de rugklachten van klager onderwerp van bespreking en heeft verweerder zijn mening gegeven over de relatie van deze klachten tot het werk van klager.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Ter zitting is komen vast te staan dat klager verweerder het navolgende verwijt:

1.               verweerder is tijdens een hoorzitting veel te ver gegaan met het geven van uitleg over klagers ziekte;

2.               verweerder heeft bij de doorverwijzing van klager naar de revalidatie ten onrechte het e-mailadres van klagers werkgever ingevuld in plaats van zijn eigen e-mailadres, zodat medische gegevens bij de werkgever in plaats van bij verweerder zijn terechtgekomen;

3.               verweerder heeft een voorstel gedaan een arbeidsconflict uit te lokken;

4.               verweerders spreekuurrapportages zijn geen juiste weergave van hetgeen tijdens het spreekuur  tussen klager en verweerder is besproken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft allereerst een procedurele kanttekening gemaakt. De reactie van 14 februari 2016 van klager is ter kennisneming aan verweerder toegestuurd, met vermelding dat het schriftelijk gedeelte van de procedure was afgerond. Ten onrechte is verweerder niet in staat gesteld om schriftelijk te reageren op deze repliek van klager.

Ten aanzien van de klachten stelt verweerder het volgende.

Ad 1.

Verweerder was opgeroepen om te komen getuigen tijdens een hoorzitting in het kader van een bezwaarprocedure die klager had aangespannen tegen het besluit van zijn werkgever dat klager niet leed aan een beroepsziekte. Klager had in de procedure zelf aangevoerd dat hij leed aan een afwijking in de rug. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat deze klachten niet werden veroorzaakt door het werk maar dat de klachten daardoor wel konden verergeren.

Ad 2.

De verwijzing naar het centrum voor revalidatie geschiedt door middel van een elektronisch formulier. Verweerder heeft dit ingevuld en vanaf zijn eigen e-mailadres verstuurd. Abusievelijk heeft hij bij “e-mail” het e-mailadres van de leidinggevende van klager vermeld. Dat is relevant in verband met de betaling van de kosten door de werkgever. Omdat het formulier verzonden is vanuit het e-mailadres van verweerder heeft hij ook het automatisch antwoord ontvangen dat verweerder als productie 1 heeft overgelegd. Als geadresseerde staat weliswaar de leidinggevende van klager vermeld, maar de bevestiging is verstuurd naar het

e-mailadres van verweerder. Het revalidatiecentrum koppelt direct terug naar de afzender en dat was verweerder. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat het revalidatiecentrum zijn verwijsbrief ten onrechte naar de leidinggevende van klager heeft gestuurd. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de leidinggevende van klager noch de aanmelding noch de bevestiging heeft ontvangen.

Ad 3.

De passage op pagina 173 van het medisch dossier is geen poging om een arbeidsconflict uit te lokken. Uit een e-mail van de leidinggevende van klager volgde dat sprake was van een arbeidsconflict. In reactie daarop heeft verweerder aangegeven klager uit te nodigen en na te gaan of van een arbeidsconflict sprake was. Dan zou immers de STECR-Werkwijzer Arbeidsconflicten moeten worden gevolgd. 

In het gesprek dat daarop volgde, bevestigde klager niet dat er een conflict was.

Ad 4.

Verweerder betwist dat de spreekuurrapportages geen juiste weergave van het besprokene zijn. De klacht is zodanig algemeen geformuleerd dat verweerder zich daartegen niet concreet kan verweren.

5. De overwegingen van het college

De procedurele kanttekening .

Verweerder heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij is benadeeld of bemoeilijkt in zijn verweer. Het processuele beginsel van fair play is door de mogelijkheden die verweerder heeft gekregen zijn verweer te ontwikkelen voldoende gewaarborgd. Aan deze kanttekening van verweerder behoeven geen gevolgen te worden verbonden. Verweerder vraagt dit overigens ook niet.

Inhoudelijk.

Ad klachtonderdeel 1.

Klager heeft in de bezwaarprocedure zelf zijn rugklachten ter sprake gebracht. Dat verweerder vervolgens tijdens een hoorzitting in deze procedure zijn deskundige mening geeft over de relatie van deze klachten tot het werk van klager levert geen schending op van zijn geheimhoudingsverplichting of van enige andere verplichting die hij ten opzichte van klager in acht heeft te nemen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2.

Vast staat dat verweerder in het aanmeldingsformulier, waarin ook medische gegevens van klager stonden, ten onrechte het e-mailadres van de leidinggevende van klager heeft vermeld op de plaats waar hij zijn eigen e-mailadres had moeten vermelden. Het college acht dit onzorgvuldig.

Daarnaast overweegt het college het volgende.

Klager heeft gesteld dat hij op 10 februari 2016 een kopie van het digitale aanmeldingsformulier bij het revalidatiecentrum heeft opgehaald en dat men hem daar heeft uitgelegd dat het formulier met alle medische gegevens als bevestiging digitaal wordt geretourneerd naar het e-mailadres van waaruit de aanmelding is gedaan. Daartegenover staat het (nadere) verweer, inhoudende dat het formulier, inclusief medische gegevens, naar het

e-mailadres van verweerder is teruggestuurd en niet naar de leidinggevende van klager. Dit nadere verweer – in strijd met het aanvankelijke verweer dat het revalidatiecentrum de verwijsbrief ten onrechte aan de leidinggevende heeft teruggestuurd – heeft verweerder ter zitting geadstrueerd met de stelling dat de door hem als productie 1 overgelegde formulieren afkomstig waren uit zijn dossier, waaruit zou moeten blijken dat hij deze stukken wel degelijk had terugontvangen. Ter zitting is echter gebleken dat dit kopieën zijn van de formulieren die klager bij het revalidatiecentrum had opgehaald en vervolgens door klager in het geding zijn gebracht. De door verweerder overgelegde stukken komen dus niet uit zijn dossier. Ook anderszins heeft verweerder, die zegt over het medisch dossier te beschikken, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het formulier, dat is geadresseerd aan de leidinggevende van klager en niet aan verweerder, naar hem is teruggestuurd en dat de leidinggevende van klager dit aan haar geadresseerde formulier niet heeft ontvangen. Een en ander maakt de stelling van klager dat het formulier is teruggestuurd naar het e-mailadres van zijn leidinggevende alleszins aannemelijk en het verweer van verweerder ongeloofwaardig. Mede op grond van de eensluidende stellingen van klager en van verweerder, erop neerkomende dat het formulier wordt teruggestuurd naar het e-mailadres van waaruit het is verzonden, gaat het college ervan uit dat het formulier vanuit het e-mailadres van die leidinggevende is verstuurd aan het revalidatiecentrum.

Vastgesteld moet worden dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Ad klachtonderdeel 3.

De onder de feiten geciteerde passage, opgenomen op pagina 173 van het medisch dossier,

is schadelijk geweest voor het vertrouwen van klager in de objectiviteit en de integriteit van verweerder. Verweerder heeft hier geheel uit het oog verloren dat hij in zijn positie van bedrijfsarts de aan hem voorgelegde problematiek neutraal en zakelijk dient te benaderen. Zijn familiaire en empathische benadering van de leidinggevende van klager staat in contrast met zijn door klager als onaangenaam, onzakelijk en partijdig ervaren mededelingen over klager. Dit klachtonderdeel is in deze zin gegrond.

Ad klachtonderdeel 4.

Het college is, enerzijds doordat dit klachtonderdeel in zijn algemeenheid naar voren is gebracht en daarmee onvoldoende is gespecificeerd en anderzijds dit klachtonderdeel in zijn algemeenheid wordt betwist, niet in staat de gegrondheid van dit klachtonderdeel vast te stellen. Daarom zal het ongegrond worden verklaard.

De maatregel.

Nu de klacht deels gegrond is verklaard, zal een maatregel worden opgelegd. Alles in aanmerking nemende acht het college de maatregel van waarschuwing een voldoende correctie op het onjuiste handelen van verweerder. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting enig inzicht in zijn handelen heeft getoond en dat hij in een voor hem lastige situatie verder naar behoren heeft gehandeld.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder ‘2. De feiten', welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Inleiding

4.1       De in eerste aanleg door klager tegen de bedrijfsarts ingediende klacht bestaat uit een viertal klachtonderdelen. Het verwijt van klager dat verweerder tijdens een hoorzitting veel te ver is gegaan met het geven van uitleg over klagers ziekte (klachtonderdeel 1) is in beroep niet meer aan de orde, nu tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel geen beroep is ingesteld.

Principaal beroep

4.2       Klager is in principaal beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van de klacht over de spreekuurrapportages van de bedrijfsarts, die volgens klager geen juiste weergave zijn van hetgeen tijdens het spreekuur tussen klager en de bedrijfsarts is besproken (klachtonderdeel 4). De bedrijfsarts heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3       Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege, enerzijds doordat dit klachtonderdeel in puur algemene bewoordingen naar voren is gebracht en daarmee onvoldoende is gespecificeerd en anderzijds doordat dit klachtonderdeel in zijn algemeenheid wordt betwist, niet in staat de gegrondheid van dit klachtonderdeel vast te stellen. Het klachtonderdeel is dan ook terecht ongegrond verklaard door  het Regionaal Tuchtcollege.

4.4       Voor zover klager in beroep nog heeft betoogd dat de bedrijfsarts ten onrechte in zijn spreekuurrapportage van 12 februari 2015 heeft opgenomen dat klager eisen heeft gesteld aan zijn werkhervatting, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. De getuige mevrouw F., die aanwezig is geweest bij het spreekuur op 12 februari 2015, heeft in dit kader ter terechtzitting in beroep bevestigd dat tijdens het spreekuur tussen klager en de bedrijfsarts is gesproken over (onder andere) de wens van klager dat de werkgever het vervoer van en naar het werk zou regelen, maar volgens mevrouw F. heeft klager zijn wensen niet in bewoordingen van eisen geformuleerd. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat plausibel is dat de bedrijfsarts uit de bewoordingen van klager heeft opgemaakt dat (onder andere) het regelen van het woon-werkverkeer voor hem een noodzakelijke voorwaarde voor werkhervatting betrof, omdat klager niet in staat was een auto te besturen. Gegeven de wijze waarop de bewoordingen van klager zijn overgekomen, kan het vorenstaande dan ook niet tot de conclusie leiden dat de bedrijfsarts in zijn spreekuurrapportage van 12 februari 2015 ten onrechte heeft opgenomen dat klager eisen heeft gesteld aan zijn werkhervatting en dat de spreekuurrapportage dientengevolge geen juiste weergave is van hetgeen tijdens het spreekuur tussen klager en de bedrijfsarts is besproken. Het principaal beroep faalt.

Incidenteel beroep

4.5       In incidenteel beroep is de bedrijfsarts opgekomen tegen de gegrondverklaring van de klacht over het ten onrechte invullen van het e-mailadres van de leidinggevende van klager bij de doorverwijzing van klager naar de revalidatie (klachtonderdeel 2) en van de klacht betreffende het door de bedrijfsarts doen van een voorstel een arbeidsconflict uit te lokken (klachtonderdeel 3). Het incidenteel beroep strekt ertoe dat deze klachtonderdelen alsnog ongegrond worden verklaard. Klager heeft hiertegen verweer gevoerd.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege overweegt ten aanzien van klachtonderdeel 2 als volgt. In beroep heeft de bedrijfsarts een verklaring van I. d.d. 18 november 2016 overgelegd. Klager heeft deze verklaring niet voldoende gemotiveerd weersproken. Deze verklaring bevat onder meer de volgende passages:

"De verwijzing is door u (bedrijfsarts D.) gedaan op 7 maart 2014 om 16:26 uur door invullen van het online aanmeldformulier (op website I.) en aansluitend vanuit webpagina verzenden daarvan gedaan.

(…)

De verwijzer/medisch contactpersoon vult het e-mailadres in waarop hij/zij bereikbaar is. Op dat e-mail adres ontvangt de verwijzer/medisch contactpersoon via mail de bevestiging van diens verwijzing/aanmelding.

(…)

Doordat bij het mailadres van de verwijzer het verkeerde mailadres is ingevuld (i.e. het adres van mevrouw G.) is de bevestigingsmail met de ingevulde gegevens aan dat mailadres gezonden. Daar werd door haar reeds om 17:04 uur (op 7 maart 2014) geconstateerd dat de mail niet voor haar bestemd was en zij heeft via e-mailadres aanmelding@I..nl laten weten dat zij de mail onterecht ontvangen had, waarbij door haar gelijktijdig in c.c. uzelf en ook werknemer daarover geïnformeerd zijn. Die e-mail is door mevrouw G. verstuurd aan e‑mailadres D. (DLB).

(…)

U vraagt te bevestigen of u dan wel de leidinggevende de aanmelding heeft verricht. Uit bovenstaande en de bij ons bekende gegevens kan worden afgeleid dat u zelf de verwijzing hebt gedaan. Dit wordt mede bekrachtigd doordat de leidinggevende die onbedoeld de bevestiging ontving vrijwel direct na ontvangst daarvan (om 17:04 uur) zowel I., uzelf als de werknemer daarvan in kennis heeft gesteld.

U vraagt om te melden welke gegevens van de aanmelding door het verkeerd ingevulde e-mailadres aan de leidinggevende is verzonden. U hebt ongetwijfeld zelf in dossier de e-mail met "ontvangstbevestiging" die vanuit aanmelding@I.nl is verzonden. Daarmee beschikt u reeds over hetgeen aan het betreffende e-mailadres is verzonden. Er is geen andere dan de daarin verstrekte informatie verzonden."

4.7       Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de juistheid van de hiervoor geciteerde

verklaring van I.. Dat betekent dat de bedrijfsarts in het aanmeldingsformulier van revalidatiecentrum I., waarin ook medische gegevens van klager stonden, weliswaar ten onrechte het e‑mailadres van de leidinggevende van klager heeft vermeld op de plaats waar hij zijn eigen e-mailadres had moeten vermelden, maar dat, anders dan klager stelt en het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, het aanmeldingsformulier niet vanuit het e-mailadres van de leidinggevende van klager naar I. is verzonden. De bedrijfsarts heeft de aanmelding zelf, vanuit zijn eigen e-mailadres, verricht. De omstandigheid dat klager, zoals hij ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd, het aanmeldingsformulier per e-mail van 7 maart 2014 om 17:03 uur van zijn leidinggevende heeft ontvangen, wordt op grond van de verklaring van I. verklaard doordat de leidinggevende van klager direct na ontvangst van de bevestiging van de aanmelding op 7 maart 2014 om 17:04 uur zowel I., als de bedrijfsarts en klager daarvan in kennis heeft gesteld.

Het Centraal Tuchtcollege is evenwel met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de omstandigheid dat de bedrijfsarts in het aanmeldingsformulier ten onrechte het e‑mailadres van de leidinggevende van klager heeft ingevuld op de plaats waar hij zijn eigen e-mailadres in had moeten vullen, onzorgvuldig is geweest. Deze administratieve vergissing  acht het Centraal Tuchtcollege echter niet van zodanig gewicht, dat  het een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Het tweede klachtonderdeel zal dan ook alsnog ongegrond worden verklaard.

4.8       Ten aanzien van klachtonderdeel 3 overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Klager heeft de bedrijfsarts verweten dat hij met het hiervoor onder rechtsoverweging 2 "De feiten" geciteerde e-mailbericht, opgenomen op pagina 173 van het medisch dossier, een arbeidsconflict heeft uitgelokt. Ter terechtzitting in beroep heeft de bedrijfsarts in dit kader verklaard dat hij met het e-mailbericht aan de leidinggevende van klager enkel duidelijk wilde maken dat hij klager zou uitnodigen voor een spreekuur en na zou gaan of van een arbeidsconflict sprake was, omdat in dat geval de STECR-Werkwijze Arbeidsconflicten gevolgd zou moeten worden. De bedrijfsarts heeft het e-mailbericht vervolgens ten onrechte in het medisch dossier van klager, in plaats van in het dossier van de leidinggevende van klager, opgenomen. Tijdens het daaropvolgende spreekuur met klager heeft klager de bedrijfsarts te kennen gegeven dat zijns inziens van een arbeidsconflict geen sprake was. De zaak is verder dan ook niet als arbeidsconflict door de bedrijfsarts behandeld. Van het uitlokken van of aansturen op een arbeidsconflict is het Centraal  Tuchtcollege niet gebleken. De ongelukkige bewoordingen van de email, welke ook nog ten onrechte in het dossier van klager is opgenomen, levert echter evenmin een tuchtrechtelijke verwijtbaarheid op.

4.9       Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege ook het derde klachtonderdeel alsnog ongegrond zal verklaren.

4.10     Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het incidenteel beroep van de bedrijfsarts slaagt en dat de beslissing waarvan beroep, voor zover daarin klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, zal worden vernietigd. De klacht is daarmee in al haar onderdelen ongegrond. De door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing komt te vervallen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in het principaal beroep:

verwerpt het beroep;

in het incidenteel beroep:

                                               verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin de klachtonderdelen 2 en 3 door het Regionaal Tuchtcollege gegrond zijn verklaard en voor zover daarin de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 alsnog ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. J.P. Fokker en mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en mr. drs. W.A. Faas en

mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2017.  Voorzitter   w.g.      Secretaris  w.g.