ECLI:NL:TGZCTG:2017:106 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.192

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:106
Datum uitspraak: 23-03-2017
Datum publicatie: 23-03-2017
Zaaknummer(s): c2016.192
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een revalidatiearts. De klacht luidt in de kern dat de deskundigenrapportage van de revalidatiearts niet voldoet aan de richtlijnen waaraan deze rapportage behoort te voldoen. Het rapport staat vol met feitelijke onjuistheden en voldoet niet aan de eis van toetsbaarheid en consistentie, aldus de klacht. Klaagster verwijt de revalidatiearts verder dat hij weigert de door klaagster gewenste wijzigingen door te voeren in de rapportage. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep en acht het handelen van de revalidatie-arts op geen enkel punt tuchtrechtelijk verwijtbaar.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.192 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. drs. J. Versluis te Eindhoven,

tegen

C., revalidatiearts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M.J.C.E. Blondeau te Barendrecht.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 16 april 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de revalidatiearts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

8 maart 2016, onder nummer 2015-089 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De revalidatiearts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2017, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. Versluis, en de revalidatiearts, bijgestaan door mr. Blondeau.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Mrs. Versluis en Blondeau aan de hand van pleitnotities die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

2.1.      Verweerder is op 21 juni 2013 benaderd door de medisch adviseur van de WA-verzekeraar van de voormalige werkgever van klaagster om als onafhankelijk deskundige een medische expertise uit te voeren. Dit verzoek hield verband met een discussie over de aansprakelijkheid van de voormalig werkgever van klaagster voor pijnklachten van haar rechterhand, die volgens klaagster in de uitoefening van haar werkzaamheden waren opgelopen. Een expertise in 2005 had niet tot een regeling geleid. Bij het verzoek aan verweerder werden  medische gegevens toegezonden over de periode vanaf 21 oktober 1999 tot en met 3 maart 2013.

2.2       Verweerder heeft klaagster vervolgens op 7 augustus 2013 in het E. gezien en lichamelijk onderzocht. Voorts werd thermisch onderzoek verricht. Daarna heeft verweerder op 23 september 2013 zijn rapportage in concept aan klaagster voorgelegd met het verzoek of klaagster gebruik wenste te maken van haar blokkerings- en/of correctierecht. Klaagster heeft na telefonisch overleg met de secretaresse van verweerder in een mail van 30 september 2013 bericht over op de inhoud van de rapportage gewenste correcties althans verschrijvingen. Daarbij heeft klaagster vermeld toestemming te geven om het deskundigenrapport vrij te geven. Naar aanleiding van de correcties van klaagster heeft verweerder enkele wijzigingen aangebracht in de concept-rapportage en deze op 1 oktober 2013 aan klaagster en aan de medisch adviseur van de WA-verzekeraar verzonden.

2.3       Per mail van 2 oktober 2013 is door zijn secretaresse namens verweerder aan klaagster bericht welke correcties waren doorgevoerd in de rapportage, waarop klaagster nog twee van de door haar gewenste correcties herhaalde. In een volgende mail van

4 oktober 2013 verzocht klaagster verweerder te wachten met het verzenden van de rapportage vanwege enige onduidelijkheid tussen klaagster en haar gemachtigde. Klaagster berichtte verweerder vervolgens in mails van 5 en 8 december 2013 dat zij gebruik wenste te maken van haar correctierecht.

2.4       Op 5 maart 2014 zond klaagsters gemachtigde, onder verwijzing naar een aankondiging daarvan in een eerdere brief van 24 januari 2014, een inhoudelijke reactie met commentaar op de inhoud van de rapportage. Hierop heeft verweerder op 17 april 2014 gereageerd en de inhoud van de rapportage toegelicht. 

2.5       Op 1 oktober 2014 ontving verweerder bericht van een opvolgend gemachtigde van klaagster,  met bijlagen met daarin door klaagster genoteerd commentaar op de rapportage. Op 7 januari 2015 berichtte verweerder zijn rapportage in de huidige vorm te zullen handhaven, met mogelijk nog een correctie van een datum. Klaagster herhaalde in haar mail van 14 januari 2015 dat zij bezwaren had tegen de inhoud van de rapportage, waarop verweerder haar berichtte de laatste versie van het rapport op

12 januari 2015 aan beide partijen te hebben verzonden. In haar mail van

9 februari 2015 gaf klaagster aan de rapportage niet alsnog te zullen blokkeren. Klaagster stelde dat zij een klacht zou indienen bij het Tuchtcollege, omdat de rapportage niet aan de daarvoor gelden richtlijnen voldeed.

3.         De klacht

De klacht luidt in de kern dat de deskundigenrapportage van verweerder niet voldoet aan de richtlijnen waaraan deze rapportage behoort te voldoen. Het rapport staat vol met feitelijke onjuistheden en voldoet niet aan de eis van toetsbaarheid en consistentie, aldus de klacht. Klaagster verwijt verweerder verder dat hij weigert de door klaagster gewenste wijzigingen door te voeren in de rapportage. 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Aangezien de klachten betrekking hebben op een door verweerder uitgebrachte medische adviesrapportage (hierna ook: rapport), dient in de onderhavige tuchtprocedure te worden beoordeeld of het rapport aan de tuchtrechtelijke standaard voldoet. Naar vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dient een rapport zoals door verweerder uitgebracht te voldoen aan de volgende criteria:

1.         het rapport vermeldt aantoonbaar de feiten, omstandigheden en bevindingen

                        waarop het berust;

2.         het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de

voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.         in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke

gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.         het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de

            gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.         de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied.

Daarbij toetst het College ten volle of het onderzoek door verweerder uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.2       Het College heeft het rapport aan de in 5.1 genoemde criteria getoetst. Bij de beantwoording van de vragen van de opdrachtgever heeft verweerder geconcludeerd dat er sprake was van meetbare functionele invaliditeit, die niet direct verband hield met de door klaagster bij haar voormalig werkgever uitgevoerde werkzaamheden. Het College is van oordeel dat verweerder in zijn rapport in voldoende mate inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn conclusies is gekomen en dat deze voldoende steun vinden in de door de verweerder gegeven bevindingen en medische gegevens. Daarbij is verweerder gebleven binnen de grenzen van zijn deskundigheid. Het is voldoende duidelijk op welke bronnen het rapport berust. In het rapport heeft verweerder voorafgaand aan de beantwoording van de vraagstelling uitgebreid en afzonderlijk verslag gedaan van de anamnese en de door klaagster ervaren huidige klachten en door haar ervaren gevolgen daarvan bij haar dagelijkse activiteiten alsmede haar werksituatie. Daarnaast heeft verweerder het door hem verrichte lichamelijk onderzoek beschreven, een beschouwing in het rapport vermeld en de beschikbare medische correspondentie van de periode vanaf 1999 tot en met 2013 overzichtelijk weergegeven. Wat betreft de methode van onderzoek overweegt het College dat dit voor een medisch adviesrapportage inzake het beoordelen van causaal verband tussen werkzaamheden en medische klachten een geëigende methode is.

5.3       Klaagster heeft naar aanleiding van het eerste concept-rapport van

23 september 2013 telefonisch contact opgenomen en in vervolg daarop in haar mail van 30 september 2013 verweerder gewezen op enkele gewenste correcties althans verschrijvingen. Daarbij heeft klaagster aangegeven geen gebruik te zullen maken van het blokkeringsrecht. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan aanpassingen doorgevoerd in het rapport en dit op 1 oktober 2013 aan beide partijen verzonden. Op het daarna nog van klaagster en haar gemachtigde tot januari 2015 meerdere malen ontvangen uiteenlopende commentaar op de inhoud van het rapport heeft verweerder iedere keer uitvoerig gereageerd en daarbij toegelicht waarom hij geen reden zag voor het doorvoeren van alle door klaagster gewenste aanpassingen in het rapport. Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerder in dit verband op enige wijze tekort is geschoten.

5.4       Gezien het bovenstaande is het College van oordeel dat het rapport van verweerder uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan en dat verweerder in redelijkheid tot zijn conclusie kon komen. De klacht zal dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            Blijkens het beroepschrift kan klaagster zich niet vinden in de afwijzing van haar  klacht door het Regionaal Tuchtcollege. Met haar beroep beoogt klaagster haar klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2            De revalidatiearts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en het Centraal Tuchtcollege verzocht de klacht af te wijzen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te handhaven.

4.3            Op dezelfde gronden als het Regionaal Tuchtcollege in zijn overweging 5.1, 5.2 en 5.3 oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de revalidatiearts in zijn uitgebrachte medische adviesrapportage in voldoende mate inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn conclusies is gekomen en dat deze steun vinden in de door hem beschreven  bevindingen en medische gegevens. Voorts dat de revalidatiearts daarbij ook is gebleven binnen de grenzen van de tuchtrechtelijke standaard voor het opmaken van medische rapporten zoals benoemd door het Regionaal Tuchtcollege in zijn overweging 5.1 en binnen de richtlijn Medisch Specialistische Rapportage. In zijn medische adviesrapport heeft de revalidatiearts uitgebreid en afzonderlijk verslag gedaan van zijn anamnese en de door klaagster ervaren klachten als ook van de door haar ervaren gevolgen daarvan bij haar dagelijkse activiteiten en binnen haar werk. Dat klaagster na het uitbrengen van het rapport en in het kader van deze klacht voor de revalidatiearts nieuwe feiten en omstandigheden (uitval van rechterbeen) heeft ingebracht doet aan dit oordeel niet af.  Ook heeft de revalidatiearts het door hem verrichte lichamelijk onderzoek uitvoerig beschreven, hetgeen eveneens geldt voor de beschrijving van – een groot deel van - de beschikbare medische correspondentie over de jaren 1999 tot en met 2013. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt - evenals het Regionaal Tuchtcollege - dat de revalidatiearts een geëigende  methode van onderzoek voor de boordeling van het causaal verband tussen werkzaamheden en medische klachten heeft gehanteerd. Het Centraal Tuchtcollege is tenslotte van oordeel dat de revalidatiearts op voldoende wijze uitvoering heeft gegeven aan het correctierecht van klaagster. In haar mail van

30 september 2013 heeft klaagster gewezen op verschrijvingen die de revalidatiearts op adequate wijze heeft overgenomen. Nu klaagster geen gebruik heeft gemaakt van haar blokkeringsrecht heeft de revalidatiearts na het verwerken van deze verschrijvingen in het concept rapport, terecht de definitieve versie aan partijen verzonden. Ten overvloede is de revalidatiearts hierna nog uitvoerig  ingegaan op commentaar van klaagster en haar gemachtigde. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de revalidatiearts op geen enkele wijze is tekort geschoten in zijn handelen jegens klaagster.

4.4            Het Centraal Tuchtcollege is op grond van het vorenstaande, evenals het Regionaal Tuchtcollege in zijn overweging 5.4 van oordeel dat de medische adviesrapportage door de revalidatiearts geschreven zowel op grond van vakkundigheid als zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan en dat verweerder in redelijkheid tot zijn beschreven conclusies kon komen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en

drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris   w.g.