ECLI:NL:TGZCTG:2017:105 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.361

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:105
Datum uitspraak: 16-03-2017
Datum publicatie: 16-03-2017
Zaaknummer(s): C2016.361
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.361 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beroep,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 13 augustus 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C.  - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 juli 2016, onder nummer 15/245, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts kennis genomen van de brief met bijlage van

25 januari 2017 van mr. Kastelein.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 februari 2017. De zaak is tegelijk behandeld met de zaak C2016.360. De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen zijn klager, de arts en zijn gemachtigde, mr. Kastelein.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

     “2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is onder behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis. Verweerder is daar de geneesheer-directeur.

      3.        De klacht en het standpunt van klager

 Klager verwijt verweerder:

-       obstructie van de rechtsgang;

-       weigeren zorg en adequate hulp te verlenen volgens behandelplan;

-       handelen in strijd met waarheidsvinding, belangen van de patiënt en economisch procesbelang;

-       weigeren te reageren op correspondentie;

-       weigeren de communicatie met betrekking tot het rapport van de Commissie D. inzichtelijk te maken;

-       persisteren in onjuiste diagnose;

-       het laten oplopen van de kosten van klager;

-       handelen namens justitie in strijd met de beginselen van de rechtsstaat;

-       inadequate uitvoering van artikel 58 BOPZ.   

          4.    Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder meent dat de klachten deels niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en deels ongegrond. Verweerder is niet de behandelaar van klager en ook niet de verantwoordelijk leidinggevende van diens behandelaar. Op de brieven van klager is door verweerder steeds gereageerd. Verweerder kan niet alle klachten plaatsen.

          5.    De beoordeling

          5.1  De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a en b Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Verweerder verleent zelf geen zorg aan klager, maar is de geneesheer-directeur van de instelling waar klager wordt behandeld. Het College dient de vraag te beantwoorden of hetgeen klager verweerder verwijt, onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerder in strijd met die norm heeft gehandeld.

          5.2  Voor zover de klachten van klager zien op de inhoud van zijn behandeling, de diagnose en de zorgvraag van klager, dient klager daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu tussen verweerder en klager geen behandelrelatie bestaat.

                 5.3  Voor zover de klachten betrekking hebben op handelen van verweerder in zijn bestuursfunctie, dat wil zeggen dat het handelen betrekking heeft op de organisatie

          van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die zorg wordt verleend, dient de

          tuchtrechter zich terughoudend op te stellen. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk

          aansprakelijk wordt gehouden voor keuzes in de bedrijfsvoering waarvoor hem in zijn managementfunctie in beginsel beleidsvrijheid toekomt. Het college is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor enige tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van verweerder. Verweerder heeft aangetoond wel degelijk op de correspondentie van klager te hebben gereageerd. Dat verweerder artikel 58 BOPZ niet adequaat zou hebben nageleefd blijkt nergens uit. De overige klachten zijn bij gebreke van enige nadere toelichting en onderbouwing onvoldoende geconcretiseerd en klager dient daarin derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. 

De conclusie van het voorgaande is dat klager kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de klacht respectievelijk de klacht kennelijk ongegrond is, zoals hiervoor onder 5.3 is omschreven.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege begrijpt het beroepschrift aldus dat klager met zijn beroep beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij concludeert tot gegrondverklaring van de klacht.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat voor zover de klacht betrekking heeft op de inhoud van de behandeling, klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat tussen hem en de arts geen behandelrelatie bestond, en voor zover de klacht betrekking heeft op het handelen van de arts in zijn bestuursfunctie, deze dient te worden afgewezen.

4.5       Voor zover het Regionaal Tuchtcollege de klacht integraal afwees, zal het Centraal Tuchtcollege die beslissing vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, klager voor het klachtonderdeel de inhoud van de behandeling betreffend niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht, en voor het overige de klacht afwijzen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze betrekking heeft op de inhoud van de behandeling;

wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. M. Drost en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2017.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.