ECLI:NL:TGZCTG:2017:104 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.360

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:104
Datum uitspraak: 16-03-2017
Datum publicatie: 16-03-2017
Zaaknummer(s): C2016.360
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater. Klager is onder behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis. Verweerster is hoofdbehandelaar van klager en derhalve eindverantwoordelijk voor de behandeling. Klager verwijt verweerster: 1. het voorschrijven van een medicijn dat niet meer op de markt is toegelaten en in strijd is met indicatie en gebruik, hetgeen tevens strijdig is met de door het UMCU afgegeven second opinion, alsmede te weigeren de noodzaak van het voorschrift te onderbouwen; 2. ondeugdelijke verslaglegging RTG Amsterdam: Kennelijk ongegrond. Klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.360 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beroep,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 11 december 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C.  - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 juli 2016, onder nummer 15/386, heeft dat College geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is en deze afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Bij brief van 21 november 2016 heeft mr. Kastelein het Centraal College bericht dat de arts op de geplande zitting niet aanwezig zal zijn, omdat zij die week niet in Nederland is, maar dat dit geen reden is om uitstel van de behandeling te verzoeken.

Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts kennis genomen van de brief met bijlage van

25 januari 2017 van mr. Kastelein.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 februari 2017. De zaak is tegelijk behandeld met de zaak C2016.361. De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen zijn klager en mr. Kastelein.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is onder behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis. Verweerster is hoofdbehandelaar van klager en derhalve eindverantwoordelijk voor de behandeling. Uitvoerend behandelaar is een GZ-psycholoog.

3.         De klacht en het standpunt van klager

Voor zover het college begrijpt verwijt klager verweerster:

-       het voorschrijven van een medicijn dat niet meer op de markt is toegelaten en in strijd is met indicatie en gebruik, hetgeen tevens strijdig is met de door het UMCU afgegeven second opinion, alsmede te weigeren de noodzaak van het voorschrift te onderbouwen;

-       ondeugdelijke verslaglegging.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerster heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat het aan klager voorgeschreven middel, te weten serdolect, toegelaten en verkrijgbaar is. Aan klager is voorts bij herhaling uitgelegd waarom zijn behandelaren hem antipsychotische medicatie willen geven. Klager is het echter niet eens met de gestelde diagnose. Het medicijn is voorgeschreven, omdat klager bijwerkingen ondervond van risperidon.

De indicatie voor het huidige medicijn is schizofrenie, indien ten minste één ander antipsychoticum niet goed wordt verdragen. Het voorschrift is niet in strijd met de afgegeven second opinion.

Verweerster is van mening dat haar verslaglegging in het EPD is conform hetgeen van een behandelaar kan en mag worden verwacht.

5.         De beoordeling

5.1       Het dossier biedt het college geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het voorschrijven van serdolect aan klager om welke reden dan ook niet juist zou zijn. De onderbouwing die verweerster in het verweerschrift heeft gegeven kan de beslissing om dit middel voor te schrijven dragen.

5.2       De klacht over ondeugdelijke verslaglegging is door verweerster weersproken en door klager geheel niet onderbouwd of gemotiveerd. Deze klacht dient om die reden te worden afgewezen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager heeft zijn beroep beperkt tot de klacht omtrent de ondeugdelijke verslaglegging.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.4       Het verwijt dat de arts achteraf gegevens in haar verslaglegging heeft aangevuld of verbeterd, heeft klager voor het eerst in beroep gemaakt. Nu het beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over jegens de arts in eerste aanleg geuite klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, valt dit klachtonderdeel buiten het bereik van dit beroep. In zoverre is klager in zijn beroep niet-ontvankelijk, zodat een inhoudelijke beoordeling op dit klachtonderdeel achterwege blijft.  

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet ontvankelijk in zijn

hiervoor onder 4.4 weergegeven klacht;

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. M. Drost en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2017.

Voorzitter  w.g.          Secretaris w.g.