ECLI:NL:TGZRSGR:2016:124 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-084

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:124
Datum uitspraak: 06-12-2016
Datum publicatie: 06-12-2016
Zaaknummer(s): 2016-084
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht van voormalig werkgeefster tegen verpleegkundige wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens een jonge patiënte waarvan hij destijds persoonlijk begeleider was. Verpleegkundige had zich, gezien zijn leeftijd en ervaring,  extra bewust moeten zijn van het feit dat de jonge patiënte met een incestverleden zeer kwetsbaar was. De verpleegkundige heeft vertrouwen van patiënte beschaamd en gehandeld uit eigenbelang door geen melding te maken van het grensoverschrijdende gedrag terwijl hij wel inzag dat zijn gedrag niet geoorloofd was. Grond voor doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Aangezien de verpleegkundige zich reeds heeft laten uitschrijven uit het BIG-register: ontzegging recht verpleegkundige wederom in het BIG-register te worden ingeschreven.  

Datum uitspraak: 6 december 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A. (onderdeel van de B) ,

gevestigd te C,

klaagster,

gemachtigde: mr. H.J. Hangelbroek, werkzaam te Den Haag,

tegen:

D , verpleegkundige,

wonende te D, 

verweerder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 april 2016

- het verweerschrift met bijlage.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.      De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vertegenwoordigd door E, geneesheer-directeur, en de heer F, manager bedrijfsvoering, en werd bijgestaan door haar gemachtigde.  

2.         De feiten

2.1       Verweerder, geboren in 1952, is gedurende 27 jaar als verpleegkundige werkzaam geweest bij A, klaagster. Hij was in de periode 2010-2011 onder andere de persoonlijk begeleider (PB-er) van een patiënte (hierna: patiënte), die toen in behandeling was in Bavo A te G op locatie H en later op locatie I. Patiënte had, naar verweerder bekend was, onder meer een incestverleden met haar vader.

2.2       Op 25 augustus 2015 ontving klaagster een brief gedateerd 19 augustus 2015 van een andere zorginstelling. In die brief liet deze instelling weten dat er tussen februari 2010 en januari 2011 vermoedelijk seksueel misbruik heeft plaatsgevonden van een cliënte van de instelling (patiënte), die in voornoemde periode verbleef in A te G. In dat verband werd de naam van verweerder genoemd.

2.3       Naar aanleiding van deze brief hebben namens klaagster op 3 en 4 september 2015 gesprekken  plaatsgevonden met verweerder. Verweerder heeft in die gesprekken erkend dat hij (i) zich in 2011 seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen jegens bij patiënte en (ii) dit niet heeft besproken met de behandelend arts van patiënte en/of met de andere teamleden.

Kort na deze gesprekken is de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en verweerder geëindigd en is verweerder vervroegd met pensioen gegaan.  

2.4       Vervolgens is verweerder op 2 februari 2016 gehoord door de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar aanleiding van een melding die de Inspectie had ontvangen over bovenstaande kwestie. 

2.5       Het misbruik bestond eruit dat verweerder in een periode van vier of vijf maanden ongeveer tien tot vijftien keer de borsten van patiënte heeft betast. 

2.6       Verweerder heeft zich op eigen verzoek laten uitschrijven uit het BIG-register. De feitelijke uitschrijving is gedaan op 19 mei 2016

2.7       De Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (januari 2007), die in de periode 2010-2011 van kracht was, bepaalt ondermeer:

Artikel 2.12     Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de

zorgvrager professionele grenzen in acht.

Dat betekent met name

• dat ik geen misbruik maak van een afhankelijke positie van de

zorgvrager

• dat ik geen seksuele relatie aanga met de zorgvrager

• dat ik, werkend in een instelling, het beleid van de instelling volg

als een zorgvrager mij geld of iets anders wil schenken

• dat ik, als zelfstandig werkende, geen lening aanneem van de zorgvrager

en geen gift in natura, geld of geschenk accepteer als het

meer is dan een symbolisch gebaar van dank

• dat ik aan de zorgvrager mijn eigen grenzen duidelijk maak

• dat ik hulp vraag bij collega’s of leidinggevenden indien de professionele

grenzen dreigen te vervagen.   

2.8       De gedragscode van B bepaalt ondermeer:

Grenzen tussen patiënt en medewerker

- Medewerkers van de B, zowel behandelend als niet-behandelend, leveren enkel professionele diensten in de context van hun beroepsrol.

- Zij zijn duidelijk over hun rol ten opzichte van patiënt en degenen die bij de patiënt betrokken zijn.

- Zij hebben geen persoonlijke relatie met patiënten met wie zij in het kader van hun werk te maken hebben, noch gedragen zij zich seksueel uitnodigend of intimiderend.

- Behandelaars gaan tot tenminste twee jaar na beëindiging van de behandelrelatie geen persoonlijke relatie aan met hun patiënt.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerder, dat hij tijdens de behandelrelatie grensoverschrijdende seksuele handelingen heeft verricht met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft erkend dat er tijdens de behandelrelatie in 2011 sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag met een patiënte, die aan zijn zorg was toevertrouwd. Verweerder vindt dat hij een grens heeft overschreden; hij heeft daar veel spijt van. Hij heeft zich laten uitschrijven uit het BIG-register en heeft verklaard niet meer in de gezondheidszorg te kunnen en te willen werken.

5.         De beoordeling

5.1       Verweerder heeft in de uitoefening van zijn beroep van verpleegkundige en in het bijzonder in zijn hoedanigheid van persoonlijk begeleider van een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte, de grenzen van de professionele behandelrelatie ernstig geschonden.  Verweerder heeft met dit laakbare handelen niet alleen de voor hem geldende beroepsnormen overschreden die zijn vastgelegd in artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (2007) en in de gedragscode van B , maar hij heeft met zijn handelen mogelijk ook schade toegebracht aan een patiënte die destijds in een afhankelijkheidspositie verkeerde en mede daardoor zeer kwetsbaar was. Verweerder heeft haar vertrouwen beschaamd.

5.2       De conclusie moet dan ook zijn, dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte had behoren te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klacht is daarom gegrond.

5.3        Met het oog op de op te leggen maatregel neemt het College de volgende omstandigheden in aanmerking:

-           dat het een kwetsbare jonge patiënte betrof met een incestverleden met haar vader;

-           dat verweerder in 2011, toen 59 jaar oud en sinds vele jaren werkzaam in de psychiatrische zorg, zich extra bewust had moeten zijn van de kwetsbaarheid van patiënte op dat punt;

-           dat verweerder het in hem door patiënte gestelde vertrouwen heeft beschaamd;

-           dat verweerder de misbruiksituatie gedurende vier tot vijf maanden heeft laten voortduren;

-           dat verweerder, terwijl hij inzag dat zijn gedrag grensoverschrijdend was, hij - uit angst voor de gevolgen - zijn eigenbelang voorop heeft gesteld en de kwestie in de daaropvolgende jaren niet heeft besproken binnen het behandelteam.

5.4       Het hierboven overwogene leidt er toe dat er voldoende grond bestaat voor oplegging van de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register.  Nu  verweerder zich reeds heeft laten uitschrijven uit het BIG-register, is geen sprake meer van doorhaling als tuchtrechtelijke maatregel door het College, maar zal het aan verweerder - op de voet van artikel 48 lid 3 van de Wet BIG -  het recht ontzeggen op wederinschrijving.

5.5       Tenslotte wil het College aan deze uitspraak toevoegen dat het de door klaagster geuite wenselijkheid onderschrijft om deze problematiek regelmatig onder de aandacht te brengen van haar medewerkers en dus niet alleen bij indiensttreding door uitreiking van de gedragsregels.

5.6       Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

ontzegt verweerder het recht wederom in het BIG-register te worden ingeschreven.

bepaalt dat om redenen aan het algemeen belang ontleend, dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nursing, V&VN Magazine en Sociale Psychiatrie ter publicatie zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, I.M. Bonte, dr. M. Houtlosser en W.M.E. Bil MANP, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.