ECLI:NL:TGZREIN:2016:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15212

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:71
Datum uitspraak: 10-08-2016
Datum publicatie: 10-08-2016
Zaaknummer(s): 15212
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de tandarts: 1) onprofessionele en dreigende houding en 2) eenzijdig opzeggen de behandelrelatie. Gegrond. Verweerder heeft zonder overleg met klaagster zijn spullen laten vallen en de kamer verlaten.  Opzeggen niet correct. Tandarts had behandeling moeten afmaken, klaagster moeten mededelen dat hij haar zou behandelen totdat zij een nieuwe tandarts had gevonden en haar behulpzaam moeten zijn bij het vinden van een nieuwe tandarts. Verweerder heeft dit alles nagelaten. Maatregel: college weegt mee dat de tandarts zich gedurende de tuchtprocedure niet toetsbaar heeft opgesteld. Geen enkel inzicht in eigen handelen getoond. Berisping.

Uitspraak: 10 augustus 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 31 december 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

tandarts

destijds werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de brief d.d. 5 april 2016 van de secretaris van het college aan verweerder

-          de getuigenverklaring d.d. 16 april 2016, ontvangen van verweerder op 28 april 2016

-          de repliek en de aanvulling daarop

-          de brief d.d. 31 mei 2016 van de secretaris van het college aan verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling te worden gehoord.

De behandeling van de klacht zou plaatsvinden tijdens de openbare zitting van 1 juli 2016. Naar verweerder is de uitnodiging voor de zitting tevens per e-mail verzonden, gezien het feit dat hij woonachtig is in het buitenland. Zowel klaagster als verweerder zijn echter, ondanks een correcte oproeping, niet verschenen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is op 9 juni 2015 bij verweerder geweest. Er zouden tijdens deze behandeling drie gaatjes worden gevuld. Tijdens de behandeling bleek er sprake te zijn van een vierde gaatje. Dit gaatje is gevuld, waardoor één van de reeds voor de behandeling geconstateerde gaatjes niet meer kon worden gevuld.

Op 21 juli 2015 is klaagster teruggegaan naar verweerder voor het vullen van het laatste gaatje. Bij aanvang van de behandeling heeft klaagster verweerder uitleg gevraagd over de vorige behandeling gezien de pijnklachten die zij sindsdien ervoer. Om te lokaliseren welke kies de pijn veroorzaakte, wilde verweerder een foto maken. Klaagster vond dat goed, maar was van mening dat zij daarvoor niet hoefde te betalen omdat haar pijnklachten pas waren ontstaan na de vorige behandeling van verweerder. Klaagster had veel vragen en er ontstond een discussie.

Op een bepaald moment heeft verweerder zich gerealiseerd dat klaagster geen vertrouwen in hem had. Vervolgens heeft hij zijn spullen in de gootsteen laten vallen en is hij de behandelkamer uit gelopen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

1.      ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond door zijn onprofessionele en dreigende houding;

2.      de behandelrelatie eenzijdig heeft opgezegd, terwijl daar geen aanleiding voor was.

Klaagster heeft ter toelichting het volgende aangevoerd.

Klaagster heeft op 21 juli 2015 geprobeerd aan te geven dat er na de laatste behandeling pijnklachten waren ontstaan. Deze klachten had zij niet vóór de behandeling door verweerder. Het bespreken hiervan verliep moeizaam. Als klaagster na een antwoord van verweerder een vervolgvraag stelde, zei verweerder dat zij gewoon in de stoel moest gaan liggen. Uiteindelijk is verweerder zijn zelfbeheersing verloren, heeft hij met instrumenten gegooid, heeft hij - voor klaagster onverstaanbaar in het [D] - verschillende dingen geschreeuwd, en heeft hij ten slotte de kamer verlaten.

Klaagster wilde alleen maar uitleg van verweerder. Het was niet haar bedoeling om verweerder te beschuldigen van een verkeerde behandeling. Als verweerder het gevoel had dat klaagster geen vertrouwen meer in hem had, had hij dit op een normale manier met haar moeten bespreken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft klaagster tijdens de tweede behandeling uitgelegd dat er bij aanhoudende klachten een wortelkanaalbehandeling zou moeten worden gestart. Om de juiste kies te lokaliseren, moest een foto worden gemaakt. Klaagster wilde daar niet voor betalen omdat zij vond dat verweerder zijn werk niet goed had gedaan. Verweerder heeft nog geprobeerd uit te leggen dat de klachten kwamen doordat de vullingen diep waren.

Tijdens de discussie die volgde, realiseerde verweerder zich dat klaagster geen vertrouwen in hem had. Verweerder heeft gezegd dat het verstandiger was om een andere tandarts te zoeken, heeft zijn spullen in de gootsteen laten vallen en is de kamer uit gelopen.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel 1.

Verweerder dient als tandarts zijn patiënten te (kunnen) informeren over de verschillende behandelingen. Zonder een gedegen uitleg kan er immers geen sprake zijn van een informed consent. Ook als [D] tandarts in Nederland, dient hij klaagster in het Nederlands voldoende uitleg te kunnen (laten) geven over de behandeling, de risico’s en de behandelalternatieven. Indien dit voor verweerder niet voldoende mogelijk was, had hij de hulp van zijn assistente kunnen inschakelen.

Naar het oordeel van het college is met name het feit dat verweerder, op het moment dat hij en klaagster er blijkbaar niet samen uitkwamen, zonder verder overleg met klaagster zijn spullen heeft laten vallen en de kamer heeft verlaten onprofessioneel en ontoelaatbaar. Dat verweerder daarbij in het [D] dingen heeft geschreeuwd, is niet komen vast te staan. Wel kan het college zich voorstellen dat de abruptheid waarmee verweerder de instrumenten in de gootsteen heeft laten vallen op klaagster dreigend is overgekomen.

Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 2.

Verweerder was op enig moment van mening dat er sprake was van een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft de behandeling niet afgemaakt, maar heeft zijn instrumenten in de gootsteen laten vallen en heeft zonder overleg met klaagster de behandelkamer verlaten. Verweerder is niet meer teruggekeerd. Verweerder heeft daarmee eenzijdig de behandelrelatie opgezegd.

Op grond van artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek, mag een hulpverlener de behandelovereenkomst alleen opzeggen wegens gewichtige redenen. Onder omstandigheden kan een vertrouwensbreuk een dergelijke gewichtige reden zijn. Bij een opzegging wegens gewichtige redenen, dienen vervolgens bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te worden genomen.

Als er tussen klaagster en verweerder al sprake was van een vertrouwensbreuk, hetgeen verweerder niet bij klaagster heeft geverifieerd, had verweerder de behandeling moeten afmaken of in ieder geval moeten afronden, klaagster moeten mededelen dat hij haar zou behandelen totdat zij een nieuwe tandarts had gevonden en haar behulpzaam moeten zijn bij het vinden van een nieuwe tandarts. Verweerder heeft dit alles nagelaten.

Het college is van oordeel dat het opzeggen van de behandelrelatie door verweerder in alle opzichten onzorgvuldig is geweest. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Maatregel

Nu beide klachtonderdelen gegrond zijn, zal het college verweerder een maatregel opleggen. Naast de aard en de ernst van de gegronde klachtonderdelen, weegt het college hierbij ook mee dat verweerder zich gedurende de gehele tuchtprocedure niet toetsbaar heeft opgesteld. Ook heeft verweerder in zijn verweerschrift geen enkel inzicht in zijn eigen handelen getoond. Dit maakt dat het college aan verweerder de maatregel van berisping oplegt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,

mr. L. Ritzema als lid-jurist, J.G.J.M. Niessen, R.C.M. van Gorp en R.F. Lamp als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016 in aanwezigheid van de secretaris.