ECLI:NL:TGZREIN:2016:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15164

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:30
Datum uitspraak: 14-03-2016
Datum publicatie: 14-03-2016
Zaaknummer(s): 15164
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Affectieve en seksuele relatie met een patiënt van de instelling. De verpleegkundige was niet rechtstreeks bij de behandeling betrokken en wist niet dat er een behandelrelatie tussen de patiënt en haar werkgever bestond. Toen zij dat ontdekte, had ze haar relatie moeten melden, hetgeen ze niet heeft gedaan. Onbevoegd het dossier van patiënt ingezien. Uit de Beroeps- en Gedragscode is niet expliciet duidelijk dat ook privérelaties met patiënten die niet persoonlijk worden behandeld verboden zijn. Voorwaardelijke schorsing van 3 maanden met proeftijd 1 jaar.

Uitspraak: 14 maart 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 oktober 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

te [B]

klaagster

gemachtigde mr. D.J.G. Timmermans te Leiden

tegen:

[C]

verpleegkundige

destijds werkzaam te [B]

verweerster

gemachtigde mevrouw [D]

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift;

-         het verweerschrift;

-         aanvullende stukken d.d. 16 december 2015 van verweerster;

-         aanvullende stukken d.d. 17 december 2015 van de gemachtigde van klaagster;

-         de brief d.d. 23 december 2015 van het regionaal tuchtcollege aan verweerster;

-         de brief d.d. 5 februari 2016 van verweerster;

-         de pleitnotitie overgelegd door klaagster en door verweerster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 februari 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Klaagster was vertegenwoordigd door de heer [E], manager bedrijfsvoering, en mevrouw [F], P&O adviseur.

Bij aanvang van de zitting heeft het college, gehoord partijen, het verzoek van klaagster om de zaak achter gesloten deuren te behandelen, afgewezen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg die klinische, poliklinische en ambulante psychiatrische hulp verleent. Verweerster was vanaf 15 september 2010 als verpleegkundige werkzaam op een gesloten opnameafdeling van een van de vestigingen van klaagster.

In november 2014 ontstond tussen verweerster en een mannelijke patiënt van klaagster (hierna: de patiënt) een vriendschapsrelatie, die zich in februari 2015 ontwikkelde tot een affectieve en seksuele relatie. Verweerster heeft deze relatie medio juni 2015 beëindigd, nadat de patiënt zich met fysiek geweld zeer agressief jegens verweerster had gedragen en haar en haar vader had bedreigd. Daarna heeft de patiënt een hulpverlener over de relatie ingelicht en is verweerster ontslagen.

De patiënt is van 7 mei 2013 tot 1 oktober 2013 verbleven op een open opnameafdeling van klaagster en vanaf 29 november 2013 verbleef hij in een beschermd wonen plusvoorziening (BW+) van klaagster, waar hij ambulant werd behandeld. Vanaf 24 augustus 2015 woont hij daar niet meer en wordt hij ook niet meer behandeld. Hij heeft nu geen vaste woonplaats. Verweerster is nooit betrokken geweest bij de behandeling van de patiënt. Vanaf april 2015 wist verweerster dat de patiënt, die behandeld werd op een andere locatie dan die waar verweerster werkzaam was, bij klaagster werd behandeld. Zij heeft daarna een paar keer inzage genomen in het dossier van de patiënt. De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en verweerster is via een vaststellingsovereenkomst per 1 oktober 2015 beëindigd. Inmiddels is verweerster elders als verpleegkundige werkzaam.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij een affectieve en seksuele relatie heeft gehad met een patiënt van klaagster en dat zij deze relatie niet aan klaagster heeft gemeld.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt voorop dat de relatie met de patiënt een van beide kanten gelijkwaardige relatie was. Zij wil daarmee de affectieve en seksuele relatie niet ontkennen. Wel wil zij aanvoeren dat zij, tot het moment (april 2015) dat de patiënt haar vertelde dat hij nog ambulante hulp bij klaagster ontving, zich niet gerealiseerd had dat hun relatie niet toelaatbaar was. Zelfs daarna was het voor haar nog onduidelijk waar zij dat aan moest toetsen; de patiënt was ruim een jaar tevoren uit de kliniek ontslagen en werd door een ambulant team in een andere gemeente dan waar verweerster werkzaam was behandeld. Verweerster zelf is nooit bij de behandeling van de patiënt betrokken geweest. Ten gevolge van de relatie met de patiënt is zij bijna alles kwijtgeraakt. Zij is door een hel gegaan. Zij houdt met hart en ziel van haar werk en hoopt dat zij verpleegkundige kan blijven.

5. De overwegingen van het college

Verweerster kan niet worden verweten dat zij een affectieve en vervolgens seksuele relatie is aangegaan met een patiënt die in behandeling was van haar werkgever. Zij wist immers aanvankelijk niet dat er een behandelrelatie tussen de patiënt en haar werkgever bestond.

Dat veranderde echter in april 2015, toen zij kennis kreeg van de (ambulante) behandelrelatie. Op dat moment had zij zich bewust moeten zijn van de onverenigbaarheid van deze relaties. Weliswaar was er geen rechtstreekse behandelrelatie tussen de patiënt en verweerster, maar er was wel een afhankelijkheidsrelatie tussen de patiënt en de organisatie waarvan verweerster deel uitmaakte en in zoverre was indirect sprake van onverenigbaarheid van de beide relaties. Verweerster is zich er wel van bewust geweest dat het niet in de haak was wat zij deed, maar is er niet toe kunnen komen om haar relatie bij (de vertrouwenspersoon van) klaagster te melden, zoals op haar weg had gelegen.

De klacht is daarom gegrond. Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 2.4 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, waar een intieme en seksuele relatie met een patiënt wordt verboden. Zij heeft daarmee ook gehandeld in strijd met de Beleidsnota Gedragscode van haar werkgever, waarin staat dat privécontacten met patiënten buiten het werk om niet zijn toegestaan.

In een dergelijk geval past in de regel een zware, zo niet de zwaarste maatregel. In dit geval is sprake van een aantal verzachtende omstandigheden.

In de eerste plaats weegt het college ten gunste van verweerster mee dat zij niet rechtstreeks bij de behandeling was betrokken, zodat het bezwaar van de afhankelijkheidsrelatie in dit geval minder zwaar weegt. Verder is uit de hiervoor genoemde Beroeps- en Gedragscode niet expliciet duidelijk dat ook privérelaties met patiënten die niet persoonlijk worden behandeld verboden zijn. Ten derde overweegt het college dat verweerster als gevolg van haar handelen heel zwaar heeft geleden. Verweerster is, ook volgens haar werkgever, een goede verpleegkundige, met hart voor haar werk. Het college zal daarom een maatregel opleggen die enerzijds recht doet aan de ernst van de zaak, waarbij in aanmerking wordt genomen dat verweerster een aantal malen onbevoegd inzage in het dossier van de patiënt heeft genomen, maar die anderzijds verweerster in staat moet stellen om haar huidige werk van verpleegkundige te continueren. Het college zal, dat alles wegende, aan verweerster een geheel voorwaardelijke schorsing opleggen voor de duur van drie maanden. Tevens zal het college bepalen dat de beslissing, om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het blad Nursing.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gegrond;

-         legt aan verweerster op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van drie maanden, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerster voor het einde van een proeftijd van een jaar zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

-         bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk zal zijn, zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Nursing.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P. Vlaardingerbroek als lid-jurist, C.E.B. Driessen, A. Petiet, M. IJzerman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2016 in aanwezigheid van de secretaris.