ECLI:NL:TGZREIN:2016:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1632a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:101
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 19-12-2016
Zaaknummer(s): 1632a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Operatie door cardiothoracaal chirurg is ongecompliceerd en lege artis verlopen, maar (zeldzame) complicatie naderhand heeft geleid tot visusproblemen aan beide ogen. De kans op deze opgetreden complicatie, in welke vorm/mate dan ook, was zodanig gering, dat verweerder klager voorafgaand aan de uitgevoerde operatie redelijkerwijs niet hoefde in te lichten over het risico van deze complicatie. Ongegrond.

Uitspraak: 19 december 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 maart 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

cardiothoracaal chirurg

werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift;

-         het verweerschrift en medisch dossier;

-         de repliek en de aanvulling daarop;

-         de dupliek;

-         aanvullende stukken van klager, ontvangen op 1 november 2016.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is gelijktijdig met de zaak onder nummer 1632c ter openbare zitting van

23 november 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van klager was verhinderd. Tevens was ter zitting aanwezig de heer [F] als informant ten behoeve van klager.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager heeft op 5 maart 2013 een zogeheten CABGx4 operatie ondergaan. Na de opname op de IC werd klager op 6 maart 2013 overgeplaatst naar de verpleegafdeling. Op 7 maart 2013 werd in het medisch dossier genoteerd dat er bij klager sprake is van wazig zien met beide ogen.

In de Rapportage is op 7 maart 2013 genoteerd:

“(…)

Hr klaagt over wazig zien; is gezien door(college:) verweerder; geen neurologische uitval, met bril is klacht al stuk minder; mogelijk gevolg van narcose

Ook heeft hr een laag hb;5.0 Dit is geaccepteerd, wordt mo opnieuw geprikt; attentie bij uit bed gaan van hr dat hij nu laag hb heeft

(…)”

Op 8 maart 2013 is in het Verslag van Consult vermeld:

“(…)

A/

3 dagen geleden CABG-ingreep gehad. Sinds gisteren wazig zien beide ogen, vanochtend ook nog wazig zien, sinds vanmiddag plots blind linker oog. Alles is zwart, rechts ziet hij alles nog wel. Kleuren rechts gb

Geen hoofdpijn, niet misselijk, niet braken, geen krachtsverlies, geen veranderende spraak, geen slikstoornissen, nooit eerder gehad

(…)”

Op 8 maart 2013 vindt er hierover een consult bij de neuroloog plaats. Deze vindt geen afwijkingen op haar gebied en verwijst klager door naar de oogarts. Op 18 maart 2013 wordt klager uit het ziekenhuis ontslagen en overgeplaatst naar een zorgcentrum voor verder herstel.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij na de operatie op 5 maart 2013 gefaald heeft. Ter onderbouwing van deze klacht merkt klager op dat verweerder niet naar zijn hulpkreten geluisterd heeft en tekort geschoten is in zijn bejegening van klager. Voorts verwijt klager verweerder dat hij geen duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag wat er tijdens de operatie fout gegaan is, waarvoor klager verwijst naar het door hem overgelegde rapport van [G]. Tot slot merkt klager op dat de bij hem postoperatief opgetreden complicatie wel een zeldzame maar geen onbekende complicatie is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder merkt op dat hij uit het klaagschrift niet kan opmaken wat klager hem precies verwijt, zodat hij in zijn algemeenheid op de klacht zal reageren. De CABG operatie op 5 maart 2013 is lege artis verlopen. Twee dagen nadien traden er visusstoornissen op. Dit betreft een zeldzame complicatie. Verweerder heeft klager postoperatief op de verpleegafdeling bezocht, om zo het herstel in de gaten te houden, zoals verweerder overigens bij al zijn patiënten doet. Er wordt gebruik gemaakt van de transfusie CBO richtlijn waarbij de cutoff voor het hemoglobinegehalte ligt onder de 5 mmol/l voor transfusie. Dat er op 7 maart 2013 een afwachtend beleid is ingezet is te verantwoorden. Op 8 maart 2013 bleek het hemoglobinegehalte onder de 5 te zijn waarna er conform de richtlijnen/protocol besloten is een bloedtransfusie te geven. Een gepland gesprek zes weken postoperatief is door klager geannuleerd. Nadien heeft er op 24 juli 2013 een gesprek onder leiding van Bureau Patiëntbelangen plaatsgevonden. Een eerder gesprek aldaar heeft niet kunnen plaatsvinden door afwezigheid van een van de deelnemers. De exacte reden van deze annulering is drie jaar na dato niet meer te achterhalen. Verweerder is dan ook van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

5. De overwegingen van het college

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Verweerder heeft met een verwijzing naar het medisch dossier gesteld dat de operatie op 5 maart 2013 ongecompliceerd en lege artis is verlopen. Er is geen sprake geweest van onverwachte ontwikkelingen zoals een algeheel zuurstoftekort of specifiek van het hart, veel bloedverlies of ritmestoornissen. Wel is er na de operatie een (zeldzame) complicatie opgetreden leidende tot visusproblemen aan beide ogen. Klager heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de operatie niet goed verlopen is, slechts verwezen naar het door hem overgelegde rapport van [G] van 18 maart 2016. Uit dit rapport blijkt echter dat het uitsluitend is opgesteld met het oogmerk om klager een beter begrip van zijn oogziekte te geven en om te gebruiken bij een potentiële behandeling. Het rapport biedt dan ook geen aanknopingspunten voor de stelling van klager, zodat deze klacht faalt. De complicatie die postoperatief is opgetreden is een zeldzame zij het niet onbekende complicatie, hetgeen de reden is geweest dat verweerder tijdens het zogeheten “informed consent”-gesprek hier niet expliciet op gewezen heeft. Wel zijn de meest frequent voorkomende complicaties besproken alsook een mogelijk overlijden, een myocardinfarct en neurologische complicaties als een TIA of een CVA. De vraag die aan het college voorligt is of verweerder klager had dienen te informeren omtrent de bij hem opgetreden complicatie. Het college neemt bij de beoordeling de volgende maatstaf in acht. Op grond van artikel 448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dient de hulpverlener de patiënt op duidelijke wijze in te lichten over de voorgenomen behandeling en moet de hulpverlener zich hierbij laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten over de te verwachten gevolgen en risico’s ervan, over eventuele alternatieven en over de vooruitzichten. De arts moet de patiënt informeren over de normale, voorzienbare risico’s van de behandeling en behoeft dus niet op alle mogelijke risico’s te wijzen. Welke risico’s moeten worden genoemd, hangt af van de omstandigheden van het geval. De aard van het risico (blijvend letsel of ongemak van voorbijgaande aard) en de kans dat het risico zich verwezenlijkt (incidentiepercentage) zijn belangrijke factoren. Het college is van oordeel dat bij de onderhavige operatie de kans op de opgetreden complicatie, in welke vorm/mate dan ook, zodanig gering is, dat verweerder klager voorafgaand aan de uitgevoerde operatie redelijkerwijs niet hoefde in te lichten over het risico van deze complicatie.

De overige klachtonderdelen zien op communicatie en bejegening. Het college stelt vast dat de lezingen van partijen omtrent de communicatie en bejegening na de operatie op 5 maart 2013 lijnrecht tegenover elkaar staan. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Het college begrijpt dat het geheel en/of gedeeltelijke verlies van het zicht in beide ogen van klager voor hem een traumatische gebeurtenis geweest is en betreurt het dat klager met de gevolgen daarvan moet leven. Gezien echter het vorenstaande kan het college slechts concluderen dat er geen gronden zijn op grond waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden, zodat de klachten van klager worden afgewezen als ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, dr. R. Brons en H.R. van Dop als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016 in aanwezigheid van de secretaris.